‘Heb je suggesties?’ Hij kijkt me kort aan, maar zijn gedachten schieten alweer ergens anders naartoe.
‘Wat vind je van De betovering of Betoverd, iets in die trant misschien?’ Ik pers mijn lippen op elkaar.
‘De betovering?’ Hij draait zich om.
‘Nou ja, je staat toch echt onder invloed van een toverspreuk als je denkt dat zij op mij lijkt, zeg.’ Ik lach en zie een glinstering in zijn ogen verschijnen als hij meelacht.
‘Oké, dan wordt het De betovering.’ Hij knikt, nu weer zakelijk. ‘Maar dat plaatje moet er wel snel komen. We hebben niet veel...’
Ik knik, sluit mijn ogen en stel me het bronzen naamplaatje voor. Vlug fluister ik: ‘Wat zullen we erbij zetten voor de kunstenaar? Anoniem of onbekend?’
‘Maakt niet uit,’ zegt hij vlug en kortaf. Blijkbaar heeft hij haast.
Ik kies voor ‘onbekend’ omdat ik dat beter vind klinken. Net als ik naar voren leun om mijn werk te inspecteren en vraag wat hij ervan vindt, pakt hij mijn hand vast. ‘Ik vind dat we moeten opschieten!’
We hollen zo snel dat onze voeten de grond nauwelijks raken. Eerst door een lange serie gangen, dan de trap af alsof het slechts een lichte helling is. De voordeur is al in zicht, maar opeens wordt de hele ruimte felverlicht en het alarm klinkt.
‘O mijn god!’ roep ik in paniek uit terwijl hij nog sneller begint te rennen.
Met rauwe, schorre stem zegt hij: ‘Zo lang had ik helemaal niet willen blijven. Ik... ik wist niet...’ Hij blijft staan zodra we het stalen hekwerk voor de voordeur naar beneden zien zakken.
Ik draai me naar hem toe met het zweet in mijn handen. Ik hoor voetstappen en er klinkt geschreeuw achter ons. Zonder iets te zeggen sta ik naast hem. Ik kan me niet bewegen, niets roepen. Hij heeft zijn ogen stijf dicht in een poging het ingewikkelde alarmsysteem uit te schakelen.
Maar daar is het te laat voor. Ze zijn er al. Dus houd ik mijn handen in de lucht om me over te geven, in afwachting van wat er gaat gebeuren. Op dat moment schuift het stalen hekwerk terug omhoog en iemand trekt me mee de deur uit en naar de bloemenvelden van Zomerland.
Althans, ik stelde me Zomerland in gedachten voor.
Damen dacht aan de auto, waar we veilig in zouden zitten, op weg naar huis.
Met als resultaat dat we nu in het midden van een drukke autoweg staan, waar de ene auto na de andere toeterend en slingerend voorbijschiet. We krabbelen overeind en haasten ons naar de vluchtstrook. Daar kijken we ter oriëntatie goed om ons heen.
‘Volgens mij is dit niet Zomerland,’ zeg ik met een blik naar Damen. Die begint zo aanstekelijk te lachen dat ik me gewonnen geef. Met z’n tweetjes zitten we ineengedoken langs een autoweg die vol ligt met afval. Geen idee waar we zijn, maar we liggen helemaal dubbel.
‘Dat noem ik nog eens de sleur doorbreken!’ roept hij uit met schokkende schouders.
‘Het bezorgde me zowat een rolberoerte, zeg. Ik dacht echt even dat we...’ Ik hap hoofdschuddend naar adem.
‘Nou, hoor.’ Hij trekt me naar zich toe. ‘Ik heb je toch beloofd dat ik altijd voor je zal zorgen en dat je nooit iets zal overkomen?’
Dat kan ik me goed herinneren, maar de afgelopen paar minuten staan nog op mijn netvlies gebrand. ‘Wat denk je van een auto? Een auto is op dit moment geen slecht idee, hè?’
Hij sluit zijn ogen en transporteert de BMW vanaf de plek waar we hem achterlieten hierheen. Of misschien is het wel een gloednieuwe, weet ik veel. Ze zien er in elk geval precies hetzelfde uit.
‘Wat moeten die bewakers niet denken als eerst wij in rook opgaan en daarna ook de auto?’ Hij houdt het portier voor me open. Dan roept hij opeens: ‘De camera’s!’ Hij doet vlug zijn ogen dicht en zorgt voor dat losse eindje.
Ik kijk hoe hij invoegt in het drukke verkeer met een blije, brede grijns op zijn gezicht. Hij heeft het enorm naar zijn zin. Volgens mij vond hij die laatste paar minuten vol gevaar nog leuker dan het schilderij.
‘Het is lang geleden dat ik zoveel risico liep,’ zegt hij met een blik opzij. ‘Maar daarvoor ben jij wel deels verantwoordelijk. Jij zorgde ervoor dat ik bleef hangen.’
Ik kijk naar hem, van top tot teen, met alle aandacht. Mijn hartslag zakt misschien nooit meer naar een normaal ritme, maar het is veel te lang geleden dat ik hem zo meemaakte – zo blij, zonder zorgen, zo roekeloos. Precies zoals hij was toen ik verliefd werd.
‘Wat gaan we nu doen?’ Hij slingert om andere weggebruikers heen en legt een hand op mijn knie.
‘Eh... naar huis?’ Ik kijk hem verbaasd aan. Wat heeft hij nog meer in gedachten?
Zo te merken is hij overal voor in. ‘Weet je dat zeker?’ vraagt hij dan ook. ‘We kunnen zo lang wegblijven als we willen. Anders verveel je je straks weer.’