Hij neemt me mee naar het volgende en verstrengelt zijn vingers in de mijne terwijl we kijken naar een schilderij van de heilige Sebastiaan. Zijn arme, lijkbleke lichaam is doorboord met pijlen. Het ziet er zo levensecht uit dat ik huiver.
En dan snap ik het eindelijk. Voor het eerst zie ik wat Damen ziet; ik begrijp wat kunst doet. Het geeft een momentopname weer, een geïsoleerde ervaring en weet die niet alleen te bewaren of interpreteren, maar zelfs met iedereen te delen. In elk tijdperk.
‘Je voelt je vast erg...’ Ik pers mijn lippen op elkaar en zoek naar de juiste woorden. ‘Hoe moet ik dat zeggen... machtig, denk ik. Dat je zoiets prachtigs kunt maken.’ Ik kijk naar hem, wetend dat hij met gemak een doek kan schilderen dat even mooi en betekenisvol is als de schilderijen die hier hangen.
Hij haalt alleen zijn schouders op terwijl hij doorloopt naar het volgende. ‘Afgezien van die paar tekenlessen op school heb ik al jaren niet meer geschilderd. Tegenwoordig geniet ik er vooral van, maar ik doe er zelf weinig mee.’
‘Waarom niet? Waarom zou je zo’n talent niet benutten? Ik bedoel, het is toch een gave? Het heeft niks te maken met je onsterfelijkheid, want we hebben gezien wat er gebeurt als ik een penseel pak.’
Hij glimlacht en neemt me mee naar het volgende doek aan de andere kant van de ruimte. Het is een prachtig tafereel, Jozef en de vrouw van Potifar. Damens ogen nemen elke vierkante centimeter van het schilderij in zich op voor hij antwoord geeft. ‘Om eerlijk te zijn is “machtig” niet echt het juiste woord. Ik kan je niet uitleggen hoe ik me voel met een penseel in mijn hand, een leeg canvas voor me en een palet vol verf. Zeshonderd jaar ben ik al onoverwinnelijk en ik ken het recept voor de drank die iedereen wel wil hebben!’ Hij schudt zijn hoofd. ‘Toch kan dat niet tippen aan het geweldige gevoel dat ik krijg tijdens het schilderen, als ik iets creëer waarvan ik weet dat het een meesterwerk is dat vele jaren later ook nog waarde heeft.’
Hij draait zich naar me om en drukt zijn hand tegen mijn wang. ‘Dat dacht ik in elk geval tot ik jou ontmoette. Want die allereerste keer...’ Zijn ogen kijken tot in mijn ziel. ‘Niets is te vergelijken met de allereerste vonk die oversloeg.’
‘Je bent toch niet vanwege mij gestopt met schilderen?’ vraag ik verschrikt, hopend dat hij zijn carrière niet voor mij heeft opgegeven.
Hij schudt zijn hoofd en kijkt naar het schilderij voor hem. In gedachten lijkt hij alweer mijlenver te zijn. ‘Nee, dat had niets met jou te maken. Het was meer... op een gegeven moment... werd ik wakker geschud door de werkelijkheid.’
Ik houd mijn hoofd schuin. Ik heb geen idee wat hij daarmee bedoelt of waar dit heen gaat.
‘Het was een wrang besef dat ik misschien al veel eerder met je had moeten delen.’ Hij zucht diep als hij naar me kijkt.
Een angstig gevoel bekruipt me en ik weet niet of ik het antwoord wil horen als ik vraag wat hij bedoelt. Ik zie in zijn ogen dat hij behoorlijk worstelt met de woorden.
‘Het drong opeens tot me door wat het betekent om onsterfelijk te zijn, eeuwig te leven,’ zegt hij met een droevige, sombere blik. ‘Het lijkt oneindig, enorm, veelbelovend en grenzeloos. Tot je de waarheid erachter beseft. Je ziet al je vrienden ouder worden terwijl je zelf niet verandert. En dat alles vanaf een afstand, want zodra het verschil in uiterlijk en leeftijd te opvallend wordt, heb je geen keuze meer. Dan moet je wel verder, ergens anders naartoe en daar opnieuw beginnen. Elke keer weer.’ Hij schudt zijn hoofd en slaakt een zucht. ‘Dat maakt het dus elke keer onmogelijk om een relatie of vriendschap aan te gaan. En weet je wat ironisch is? We hebben ongelimiteerde toegang tot krachten en magie en toch moeten we de verleiding koste wat het kost weerstaan om een te grote verandering teweeg te brengen. Dat is de enige manier om niet op te vallen en onze geheimen te bewaren.’
‘Want...?’ spoor ik hem aan. Hij doet altijd zo geheimzinnig. Laat hem toch gewoon eens zeggen wat hij bedoelt! Vooral bij dit soort dingen; ik word er nerveus van.
‘Als je dat soort aandacht trekt, zorg je ervoor dat je naam en gezicht in de geschiedenisboeken terechtkomen,’ gaat hij verder. ‘Dat kunnen we niet gebruiken. En terwijl iedereen om je heen ouder wordt en uiteindelijk doodgaat – Haven, Miles, Sabine en ja, zelfs Stacia, Honor en Craig – blijven jij en ik er al die tijd hetzelfde uitzien. Neem van mij aan dat het niet lang duurt voordat mensen doorhebben dat je geen spat veranderd bent sinds de eerste keer dat ze je ontmoetten. We kunnen het risico niet lopen dat we over vijftig jaar op straat herkend worden door een zeventigjarige Haven. Ons geheim mag absoluut niet ontdekt worden.’
Hij pakt me bij mijn polsen en staart me met zo’n intense blik aan dat ik zelfs kan voelen hoe zwaar die zeshonderd jaar op zijn schouders drukken. Zoals altijd zou ik niets liever doen dan hem van zijn zorgen afhelpen.