Maar net als ik zijn spijkerbroek open heb en naar beneden wil trekken, merk ik dat we zo dicht tegen elkaar aan liggen dat de sluier van energie van zijn plek is geduwd.
‘Damen!’ Ik hap naar adem als ik zie hoe snel hij van het bed overeind springt. Zijn ademhaling is zo vlug en moeizaam dat hij zijn woorden niet kan afmaken.
‘Ever... het...’ Hij schudt zijn hoofd. ‘Het... spijt me... ik dacht... dat het kon... dat het... ik wist niet...’
Ik pak mijn shirt en bedek mijn bovenlijf. Mijn wangen gloeien en mijn organen staan in de fik, maar ik weet dat hij gelijk heeft. We kunnen het risico niet nemen – we mogen ons niet meer zo laten meeslepen dat het gevaarlijk wordt.
‘Ja, sorry, ik denk... misschien heb ik hem wel weggeschoven en...’ Ik laat mijn hoofd hangen, waardoor mijn haar in mijn gezicht valt. Ik voel me weer klein en angstig. Het is vast mijn schuld.
Ik voel de matras inzakken als hij naast me komt liggen, het laagje pulserende energie weer intact en op zijn plek. Hij tilt mijn kin op, naar zich toe. ‘Het is niet jouw schuld. Ik... Ik verloor mijn concentratie... Ik ging zo in jou op dat ik het niet volhield.’
‘Het is al goed. Echt waar,’ zeg ik.
‘Niet waar. Ik ben ouder dan jij – ik zou het beter onder controle moeten hebben...’ Hij schudt zijn hoofd en staart met opeengeklemde kaken naar de muur. Zijn blik op oneindig tot zijn ogen opeens spleetjes worden. ‘Ever, hoe weten we eigenlijk of het allemaal echt waar is?’
Ik kijk hem niet-begrijpend aan.
‘Welk bewijs hebben we? Hoe weten we dat dit niet weer een van Romans trucs is? Misschien lacht hij zich wel helemaal gek dat we hem geloven.’
Ik haal diep adem en moet toegeven dat ik helemaal geen bewijs heb. Ik kijk hem strak aan en herhaal de belangrijke momenten van die dag. Ik projecteer alles, zodat hij kan meekijken. Helemaal tot het eind, waar ik druppels van mijn bloed toevoeg aan het mengsel en Damen ervan laat drinken. Ik besef nu dat ik geen enkel bewijs heb – alleen Romans uiterst onbetrouwbare woord.
‘Wie zegt er dan dat het allemaal echt is?’ Zijn ogen worden groot bij de ingeving. ‘Roman is een leugenaar. Wie weet zegt hij maar wat.’
‘Ja, oké, maar we kunnen het niet eventjes testen. Ik bedoel, als het nou niet een stom spelletje is, maar bloedserieus? Dat risico kunnen we toch niet nemen? Toch?’
Damen glimlacht en komt overeind. Hij loopt naar mijn bureau en sluit zijn ogen. Even later verschijnt er een grote, witte kaars in een gouden kandelaar, gevolgd door een scherpe, zilveren dolk. Het lemmet is puntig en glad, de handgreep versierd met kristallen en edelstenen. Daarna manifesteert hij een spiegel met gouden omlijsting, die hij naast de rest neerlegt. Dan gebaart hij dat ik bij hem moet komen staan. ‘Normaal gesproken gaan dames voor, maar in dit geval...’
Hij houdt zijn hand boven de platte spiegel, pakt de dolk op en legt die met de snijkant tegen zijn handpalm, waar hij zijn levenslijn volgt. Hij kijkt toe hoe druppels bloed op het spiegeloppervlak vallen, waar ze een plasje vormen en stollen. Dan sluit hij zijn ogen en steekt met zijn gedachten de kaars aan. De wond van zijn hand is al genezen wanneer hij de dolk door de vlam haalt om hem te reinigen. Dan krijg ik hem overhandigd en ik moet dezelfde stappen uitvoeren.
Ik leun tegen hem aan en haal diep adem. Met een vlugge beweging snijd ik de huid van mijn hand open. Even krimp ik ineen van de prikkende pijn, maar dan zie ik gefascineerd hoe het bloed uit mijn hand op de spiegel valt. Daar kruipt het langzaam naar zijn bloed toe.
Samen wachten we af. We staan als bevroren, met ingehouden adem en zien hoe twee bloedrode druppels tegen elkaar aan glijden, zich vermengen en samensmelten. Het is het perfecte voorbeeld van onze twee DNA-profielen die zich verenigen. Volgens Roman is dit dus levensgevaarlijk.
We wachten nog even wat langer of er iets gebeurt. Of er daadwerkelijk een vreselijke ontploffing volgt of iets anders catastrofaals als straf voor wat we hebben gedaan. Maar er gebeurt niets. Helemaal niets.
‘Goh, al sla je me...’ Damen kijkt op. ‘Er is niks aan de hand! Helemaal perfect...’
Op dat moment ontstaat er een vonk en klinkt er gesis. Ons gemengde bloed begint te koken en wekt zoveel hitte op dat er een grote rookpluim opstijgt van de spiegel. Die blijft even knetterend en vlammend in de kamer hangen tot al het bloed is verdwenen. Op de verbrande spiegel ligt niet meer dan een dun laagje stof.
En dat gebeurt er dus met Damen als mijn DNA in contact komt met het zijne.
We staren sprakeloos naar de spiegel. Geen van ons kan iets uitbrengen. Maar woorden zijn overbodig, de betekenis is duidelijk genoeg.
Roman speelt dus geen spelletje. Zijn waarschuwing is geen truc.
Damen en ik kunnen nooit samen zijn.