Ik frons mijn voorhoofd uit verbazing. De tweeling leek mij nooit erg gehecht aan materiële zaken in Zomerland. Al kwam dat misschien doordat voorwerpen hun glans verliezen als je eenmaal alles kunt manifesteren wat je wilt hebben. Het verlies van hun magische krachten heeft ze dus toch beïnvloed – nu willen ze net als iedereen precies die dingen die ze net niet kunnen krijgen.
‘Geloof me, ze zijn de ideale doelgroep voor elke adverteerder.’ Hij grinnikt en schudt zijn hoofd. ‘Ze vallen precies in die gewilde groep van jeugd tussen dertien en dertig.’
‘Ware het niet dat je die spullen niet echt voor ze gekocht hebt, of wel? Je deed toch gewoon je ogen dicht en liet ze verschijnen? Dat is niet hetzelfde als naar de winkel gaan en het op je creditcard zetten. Heb je eigenlijk een creditcard?’ Ik heb hem nooit gezien met een portemonnee, laat staan met een stapel plastic kaarten.
‘Geen behoefte aan.’ Hij grijnst en laat zijn vinger over mijn neus glijden voor zijn lippen het puntje raken. ‘Ik ben weliswaar niet naar de winkel gegaan om alles voor ze te kopen, zoals je maar al te graag opmerkt...’ Hij glimlacht. ‘Maar daarom zijn de reclames nog niet minder effectief. En dat was tenslotte mijn argument.’
Ik maak me los uit zijn omhelzing. Ik weet dat hij verwacht dat ik erom moet grinniken of in elk geval iets grappigs zeg, maar dat gaat niet. Ik wil hem niet teleurstellen, maar ik schud mijn hoofd. ‘Wees voorzichtig,’ zeg ik en ik ga zo zitten dat ik hem beter kan aankijken. ‘Verwen ze niet te veel. Maak het ze niet zo gemakkelijk dat ze straks niet meer weg willen.’ Hij kijkt me aan met een gefronst voorhoofd en begrijpt niet wat ik bedoel. Dus leg ik het uit. ‘Je moet niet vergeten dat bij jou wonen alleen maar een tijdelijke oplossing is. We moeten op ze passen en voor ze zorgen tot het ons lukt hun magie te herstellen en ze terug te sturen naar Zomerland, waar ze thuishoren.’
Damen rolt op zijn rug en staart een tijdje naar mijn plafond. Even later kijkt hij opzij. ‘Nu we het daar toch over hebben...’
Ik houd mijn adem in en voel mijn maag samentrekken.
‘Ik zat te denken...’ Hij knijpt zijn ogen tot spleetjes. ‘Wie zegt dat ze thuishoren in Zomerland?’
Mijn protest ligt op het puntje van mijn tong, maar hij houdt zijn vinger omhoog en houdt de woorden tegen.
‘Ever, wat teruggaan naar Zomerland betreft... Vind je niet dat ze dat veel beter zelf kunnen beslissen? Ik weet niet goed of wij dat voor hen moeten bepalen.’
‘Maar wij maken die keuze helemaal niet,’ zeg ik schel en onzeker. ‘Dat ís juist wat ze willen. Althans, dat beweerden ze zelf toen ik ze die avond ontdekte. Ze waren woest op mij, gaven mij er de schuld van dat hun magie niet meer werkt, waardoor ze hier op aarde zijn gestrand... Rayne in elk geval wel. Romy... was gewoon Romy.’ Ik haal mijn schouders op. ‘Doet er niet toe. Wil je nu soms beweren dat ze van mening zijn veranderd?’
Hij doet zijn ogen dicht voor hij me weer rustig aankijkt. ‘Ik weet niet of zij goed weten wat ze willen,’ antwoordt hij. ‘Het is allemaal een beetje te veel voor ze. Ze vinden het superspannend om hier te zijn en tegelijkertijd durven ze niet eens naar buiten. Ik denk dat we ze de tijd en de ruimte moeten geven en ons moeten voorbereiden voor het geval ze wat langer blijven dan we dachten. In elk geval tot ze beter zijn aangepast en zelf een besluit kunnen nemen. Bovendien sta ik zwaar bij ze in het krijt; dit is het minste wat ik kan doen. Vergeet niet dat ze me ook al hebben geholpen om jou te vinden.’
Ik slik en draai me weg in tweestrijd. Aan de ene kant wil ik ook alleen maar het beste voor de meisjes, maar aan de andere kant maak ik me zorgen over het effect op de relatie tussen mij en Damen. Ik bedoel, ze zijn er nog niet eens een hele dag en ik vind het al vervelend om zoveel minder aandacht te krijgen. En ik weet hoe onwijs egoïstisch dat is tegenover twee kleine meisjes die ons nodig hebben. Toch hoef ik niet helderziend te zijn om te weten dat dit soort momenten – Damen en ik helemaal alleen, samen – niet vaak meer zullen voorkomen met hen in de buurt. Ze hebben natuurlijk overal hulp bij nodig.
‘Is dat de eerste keer dat je ze ontmoet hebt? In Zomerland?’ Ik meen me iets te herinneren wat Rayne zei – dat Damen juist hen had geholpen, niet andersom.
Damen schudt zijn hoofd. ‘Nee, dat was gewoon de eerste keer na een zeer lange tijd. We kennen elkaar een stuk langer. Al sinds Salem.’
Mijn mond valt open en ik gaap hem aan. Even vraag ik me af of hij bij die schijnprocessen aanwezig was, maar die gedachte wuift hij snel van tafel.
‘Het was vlak voordat de hel daar losbarstte, en ik was alleen maar in de buurt. Ze hadden kattenkwaad uitgehaald en waren de weg kwijt. Ik heb ze een lift gegeven in mijn koets en hun tante is nooit iets te weten gekomen.’ Hij lacht bij de herinnering.