Ik wandel verder, het centrum van Laguna – the Village – in. Ik ben te wakker om naar huis te gaan, ik schaam me te diep om Damen op te zoeken en dus stap ik wat doelloos rond de donkere, lege straatjes. Dan blijf ik staan vlak voor een klein, verzorgd huisje, met bloeiende planten in bakken aan weerszijden van de voordeur. Op de grond ligt een welkomstmat die precies juist is neergelegd, wat het geheel een warm, vriendelijk en goedaardig sfeertje geeft.
Maar dat is valse schijn. Er is niets van waar. Nee, dit is meer een plaats delict. Ik neem niet eens de moeite om te kloppen, zoals de laatste keer dat ik hier was. Het heeft toch geen zin. Ava is er allang niet meer. Nadat ze de onsterfelijkheidsdrank van Damen stal en hem hulpeloos achterliet, geloof ik niet dat ze ooit nog terugkomt.
Met mijn gedachten zorg ik dat de deur opengaat. Ik stap naar binnen en kijk even om me heen voor ik doorloop langs de zijkamer naar de keuken. Het verbaast me dat de normaal zo opgeruimde keuken er nu zo rommelig uitziet. Op het aanrecht staat een berg vieze vaat van gebruikte glazen en borden te wachten en overal op de grond ligt afval. Ik weet zeker dat Ava het niet zo heeft achtergelaten, dus moet er iemand anders zijn hier.
Ik sluip de gang in en neem een kijkje in diverse lege kamers tot ik bij de indigokleurige deur aan het eind sta. Deze deur leidt naar Ava’s zogenaamde heilige plek, waar ze vroeger mediteerde en andere dimensies probeerde te bereiken. Ik open de deur op een kiertje en tuur de donkere kamer in. Er liggen twee slapende figuren op de grond. Mijn hand glijdt langs de muur, op zoek naar de lichtschakelaar. Dan herinner ik me dat ik de gave heb een kamer zonder hulp te verlichten. Als ik dat doe, zie ik de laatste twee personen die ik hier had verwacht.
‘Rayne?’ Ik kniel naast haar neer met ingehouden adem terwijl ze zich omdraait en langzaam een oog opent.
‘O, hoi, Ever.’ Ze wrijft in haar ogen en probeert overeind te krabbelen. ‘Alleen ben ik niet Rayne, maar Romy. Rayne ligt daar.’
Ik werp een blik naar de andere kant van de kamer, waar haar tweelingzusje zit. Haar gezicht vormt een chagrijnige uitdrukking zodra ze zich realiseert dat ik het ben.
‘Wat doen jullie hier?’ Ik richt me tot Romy, meestal de aardigste van de twee.
‘We wonen hier.’ Ze haalt haar schouders op en propt haar gekreukte, witte bloesje in haar blauwe rok met de Schotse ruit terwijl ze gaat staan.
Ik kijk van de een naar de ander, hun bleke huid, de grote, donkere ogen en het steile, zwarte haar dat achter tot op hun schouders valt en aan de voorkant eindigt in een kaarsrechte pony. Ze dragen nog steeds hetzelfde kostschooluniform als de eerste keer dat ik ze ontmoette. Maar waar ze er in Zomerland altijd keurig netjes en verzorgd bij liepen, zijn ze nu het tegenovergestelde: gekreukt en verwaarloosd.
‘Maar jullie kunnen hier niet wonen. Dit is Ava’s huis.’ Ik schud mijn hoofd. Het idee dat zij hier als krakers hebben geleefd, bezorgt me een slecht gevoel. ‘Is het niet eens tijd om naar huis te gaan? Je weet wel, terug naar Zomerland?’
‘Dat werkt niet.’ Rayne trekt haar kniekousen omhoog tot ze allebei op dezelfde hoogte zitten. Zonder het te weten helpt ze mij daarmee om hen uit elkaar te houden. ‘Dankzij jou zitten we hier voorgoed vast,’ mompelt ze, maar niet zonder een extra kwade blik naar me te sturen.
Ik kijk opzij naar Romy, hopend op een verklaring. Zij schudt haar hoofd naar haar zusje voor ze mij aankijkt. ‘Ava is ervandoor.’ Ze haalt haar schouders op. ‘Maar laat je niet afschrikken door Rayne. We zijn erg blij je te zien. We hebben zelfs een weddenschap lopen over hoe lang het zou duren.’
Mijn blik gaat van de een naar de ander en ik giechel nerveus. ‘O, ja? Wie heeft er gewonnen?’
Rayne rolt met haar ogen en wijst naar haar zusje. ‘Zij. Ik wist zeker dat je ons voorgoed in de steek had gelaten.’
Er is iets met de manier waarop ze dat zegt. Het kwartje valt. ‘Wacht eens. Wil je soms zeggen dat jullie al die tijd al hier zijn?’
‘We kunnen niet terug.’ Romy trekt een schouder op. ‘We zijn onze magische krachten kwijt.’
‘Dan kan ik jullie vast wel helpen. Ik bedoel, jullie willen toch wel terug, hè?’ Ik kijk vragend op en zie Rayne grijnzen terwijl Romy knikt. Gelukkig weet ik dat het zo voor elkaar is. Ik hoef alleen de toegangspoort op te roepen, hen af te leveren, afscheid te nemen en in mijn eentje terug te keren naar Laguna.
‘Ja, dat zouden we dolgraag willen,’ bevestigt Romy.
‘En als het kan, dan graag meteen,’ zegt Rayne met toegeknepen ogen. ‘Dat is tenslotte wel het minste wat je voor ons kunt doen.’
Ik slik. Die opmerking heb ik verdiend, maar tegelijkertijd vraag ik me af wie er wanhopiger is hen hier weg te hebben: zij of ik?