Wat hij niet weet, is dat het tegengif hem gered heeft van de dood, maar dat ik door het toevoegen van mijn bloed ervoor gezorgd heb dat we niet meer samen kunnen zijn.
Nooit meer.
Tot in de eeuwigheid.
Tenzij we een tegengif kunnen vinden voor het tegengif.
‘Ever?’ fluistert hij op serieuze en lage toon. Ik durf hem niet aan te kijken. Ik kan me er niet toe zetten hardop te zeggen wat hij moet horen: ik heb het verpest – het spijt me zo ontzettend – Roman heeft een spelletje met me gespeeld en ik was zo wanhopig en dom om erin te trappen – nu is er geen hoop meer dat we ooit nog samen kunnen zijn – als je me nu kust, als je ook maar iets van mijn DNA binnenkrijgt, dan zul je sterven...
Ik kan het niet. Ik ben een vreselijke lafaard. Ik ben zwak en zielig. Ik heb de moed niet om het op te biechten.
‘Ever, toe nou, wat is er?’ Mijn tranen verontrusten hem. ‘Je gedraagt je al dagen zo. Komt het door mij? Heb ik iets gedaan? Want je weet dat ik me weinig kan herinneren van wat er gebeurd is, en die paar dingen die nu in vlagen voorbijkomen – dat was ik niet, dat weet je toch? Ik zou je nooit met opzet kwetsen. Ik zou je nooit pijn doen.’
Ik sla mijn armen om mezelf heen en maak me klein, met mijn hoofd gebogen. Was ik maar zo klein dat hij me niet meer kon zien. Ik weet dat hij de waarheid spreekt; hij zou me nooit kwetsen of pijn doen. Alleen ik doe zoiets ontzettend doms, impulsiefs, zoiets belachelijk ondoordachts. Alleen ik ben zo’n volslagen idioot dat ik in Romans valstrik trap. Ik wilde zo graag bewijzen dat ik Damens ware liefde ben – en dus de enige die hem kon redden. En moet je nu zien wat het resultaat is.
Hij komt op me af, slaat een arm om mijn middel en trekt me naar zich toe. Maar ik durf het risico niet te nemen zo dicht bij hem te zijn. Mijn tranen zijn nu dodelijke wapens en moeten zo ver mogelijk van zijn huid vandaan blijven.
Ik krabbel overeind en ren naar het water van de oceaan. Ik krom mijn tenen en laat het koude water opspatten tot aan mijn schenen. Het liefst zou ik een flinke duik nemen en verdwijnen met het tij. Alles om maar niet hardop te hoeven zeggen wat er is – alles om mijn ware liefde, mijn eeuwige vlam, mijn zielsverwant van de afgelopen vierhonderd jaar maar niet te hoeven vertellen wat ik gedaan heb. Hij heeft mij het eeuwige leven gegeven om altijd samen te kunnen zijn. Ik heb voor een abrupt einde gezorgd.
Zo blijf ik een tijdje staan, stil en zonder te bewegen, tot de zon ondergaat. Dan draai ik me om. Ik zie zijn donkere silhouet, dat bijna niet te onderscheiden is tegen het donker van de avond. Ondanks de brok in mijn keel stamel ik: ‘Damen... schat... ik... ik moet je iets vertellen.’
Twee
Ik kniel naast hem neer met mijn handen op mijn knieën en mijn tenen diep ingegraven in het zand. Ik wil dat hij me aankijkt, dat hij iets zegt. Al is het maar wat ik zelf allang weet: dat ik een gigantische blunder heb begaan die enorme gevolgen met zich meebrengt. Eentje die ik nooit meer kan terugdraaien. Dat kan ik best hebben; sterker nog, ik verdien niet anders dan dat hij dat zegt. Waar ik niet tegen kan is deze akelige stilte en die blik op oneindig.
Net als ik iets wil zeggen – wat dan ook; alles om deze ondraaglijke stilte te verbreken – kijkt hij me aan met een vermoeide blik die toont wat hij al zeshonderd jaar met zich meedraagt. ‘Roman.’ Hij zucht en schudt zijn hoofd. ‘Ik herkende hem niet, ik had geen idee...’ Zijn stem sterft weg en zijn blik staat weer op oneindig.
‘Je had het niet kunnen weten,’ antwoord ik vlug in een poging zijn opkomende schuldgevoel te verminderen. ‘Vanaf de eerste dag stond je onder invloed van zijn hypnotische truc. Geloof me, hij heeft het tot in de puntjes zo gepland. Hij heeft ervoor gezorgd dat elke herinnering aan hem verdwenen was.’
Zijn ogen glijden over mijn gezicht en hij bekijkt me eventjes heel aandachtig. Dan staat hij op en hij draait zich van me weg. Hij staart uit over de oceaan met zijn handen als gebalde vuisten langs zijn zij als hij vraagt: ‘Heeft hij je pijn gedaan? Heeft hij iets bij je geprobeerd?’
Ik schud mijn hoofd. ‘Nee, dat was niet nodig. Hij heeft me al genoeg laten lijden door wat hij met jou heeft uitgehaald.’
Hij draait zich weer terug naar me en ik zie zijn ogen donkerder worden en zijn gezicht een harde uitdrukking aannemen. Hij haalt diep adem. ‘Dit is allemaal mijn schuld.’
Mijn mond zakt open van verbazing. Hoe kan hij dat nou zeggen na alles wat ik hem net opgebiecht heb? Ik krabbel overeind en ga naast hem staan. ‘Doe niet zo achterlijk!’ roep ik uit. ‘Natuurlijk is het niet jouw schuld! Heb je ook maar één woord gehoord van wat ik net zei?’ Ik schud mijn hoofd. ‘Roman heeft jouw elixir vergiftigd! Hij heeft je gehypnotiseerd! Daar kon jij niets aan doen, je deed wat hij je opdroeg! Daar kon je zelf helemaal niks aan doen!’