Tot slot zou het heel erg zijn als ik vergat jullie allemaal te bedanken, mijn lezers. Heel erg bedankt voor alle berichtjes, e-mails, brieven en tekeningen – het zijn altijd weer lichtpuntjes in mijn dag. Jullie zijn echt helemaal te gek!
Wil je Ever, Damen en alle anderen blijven volgen...? Lees dan Duistere vlam, boek 4 uit de reeks De onsterfelijken. Het eerste hoofdstuk vind je op de volgende pagina.
‘What the fug?’
Haven laat haar cakeje met de roze glazuurlaag, de rode spikkels en het zilveren papiertje uit haar hand vallen. Haar dik opgemaakte ogen kijken me vragend aan terwijl ik ineenkrimp en om me heen kijk naar de andere mensen op het drukke plein. Ik heb er spijt van dat ik deze plek heb gekozen. Het leek mij een goed idee om naar haar favoriete banketbakker te gaan op zo’n zonnige zomerdag, vooral met het nieuws dat ik heb. Ik had gehoopt dat het kleine aardbeiencakeje de boodschap wat zou verzachten. Als ik het opnieuw mocht doen, zouden we in de auto blijven zitten.
‘Kan het wat zachter? Alsjeblieft.’ Ik probeer het vrolijk te brengen, maar ik klink meer als een strenge, chagrijnige bibliothecaris. Ze leunt naar voren en veegt haar lange pony met de platina pluk achter haar oor. Vervolgens tuurt ze me aan.
‘Sorry, hoor, maar meen je dat nou? Je overvalt me met onwijs heftig nieuws – en dan bedoel ik echt gigaheftig. Mijn oren suizen nog na en mijn hoofd tolt ervan. Het liefst wil ik dat je het nog een keer zegt, om er zeker van te zijn dat je zei wat ik denk dat je zei, maar jij maakt je er druk om dat ik te hard práát? Doe toch normaal!’
Ik schud mijn hoofd en kijk weer om ons heen. Ik moet de schade zien te beperken en dus praat ik zelf een stuk zachter. ‘Het zit zo: niemand mag het weten. Het moet een geheim blijven. Dat is uiterst belangrijk,’ dring ik aan. Dan realiseer ik me tegen wie ik het zeg: iemand die van haar lang zal ze leven nog nooit een geheim heeft kunnen bewaren.
Ze rolt met haar ogen en laat zich weer op haar stoel vallen terwijl ze wat voor zich uit mompelt. Ik neem haar in me op en merk dat ze al genoeg symptomen vertoont: haar bleke huid lijkt te stralen en ziet er perfect uit. Er is al bijna geen porie meer te ontdekken. Haar golvende, bruine haar met de platina pluk vooraan glimt en glanst alsof ze uit een shampooreclame komt. Zelfs haar tanden lijken nu al witter en rechter te staan en ik vraag me af hoe dat zo snel heeft kunnen gebeuren – na een paar kleine slokjes van de onsterfelijkheidsdrank. Bij mij duurde het zoveel langer.
Ik blijf haar bestuderen voor ik diep zucht en me concentreer. Normaal gesproken blijf ik uit de gedachten van mijn vrienden, maar dit keer moet het maar. Ik probeer te ‘zien’ wat er in haar omgaat. Een glimp van haar energie of die woorden die ze nu niet zegt, alles is prima. Ik weet zeker dat deze omstandigheden het kijkje in haar hoofd goedpraten.
Waar haar gedachten normaal gesproken een open boek voor me zijn, loop ik nu tegen een muur van stilte op en ik mag niet verder. Zelfs als ik voorzichtig mijn hand over tafel laat glijden en haar met een vingertopje zachtjes aanraak – alsof ik opeens meer wil weten over de zilveren ring met de doodskop – gebeurt er niets.
Ik kan haar toekomst niet zien.
‘Dit is allemaal zo...’ Ze slikt en kijkt om zich heen, van de spetterende fontein naar de jonge moeder die met één hand een kinderwagen voor zich uit duwt en ondertussen in haar mobieltje schreeuwt en de groep meisjes die net uit een badmodezaak komt met armen vol plastic tassen. Alles liever dan dat ze mij aankijkt.
‘Het is een hoop informatie tegelijk... maar ik meen het...’ Ik haal mijn schouders op. Ik moet met een overtuigender argument komen, dat weet ik, maar ik weet niet hoe.
‘Een hoop informatie?’ herhaalt ze. ‘Noem jij het zo?’ Ze schudt haar hoofd en tikt ongeduldig met haar vingers op de armleuning van haar groene, metalen stoel. Dan laat ze haar blik rustig over me heen glijden.
Ik zucht. Ik kan wel wensen dat ik dit beter had aangepakt, dat ik het nu nog beter kan maken voor haar, maar daar is het toch al te laat voor. Al moet ik wel iets doen met de situatie zoals die nu is. ‘Ik hoopte vooral dat jij het zo zou zien, denk ik,’ zeg ik. ‘Geschift, ik weet het.’
Ze zuigt haar longen vol lucht zonder een spier te vertrekken. Haar gezicht is zo kalm dat ik er niets aan kan aflezen. Net als ik iets wil zeggen en haar wil smeken me te vergeven, zegt ze: ‘Dus je meent het? Je hebt mij onsterfelijk gemaakt? Ik bedoel... het is dus echt waar?’
Ik knik en voel mijn maag samentrekken van de zenuwen. Ik ga rechter op zitten en trek mijn schouders naar achteren om me voor te bereiden op de klap die gaat komen. Of ze me die letterlijk geeft of alleen verbaal, maakt niet uit. Ik verdien niet beter na wat ik gedaan heb. Haar leven zal nooit meer hetzelfde zijn dankzij mij.