In de weken na de dood van Stash haalde Anabel die op haar eigen manier om Stash treurde, zoals ze nog nooit om iemand had getreurd, en een voorgevoel had dat Stash de laatste man in haar leven zou zijn, wat nog van de familie over was bij elkaar.
Ze drong er op aan, dat Daisy en Ram de zomer zouden doorbrengen in het huis bij Honfleur, dat Stash zeven jaar geleden voor haar had gekocht. Ze zag dat Ram geheel tegen zijn gewoonte niet zo doeltreffend handelde als anders en haalde hem ertoe over om gedurende de maanden juni, juli en augustus vakantie te nemen. Maar, begiftigd als ze was met gezond verstand, begreep Anabel wel dat drie rouwende mensen nooit alleen bij elkaar mochten zijn. Ze zorgde ervoor, dat er een voortdurende stroom gasten in het grote huis kwam logeren; vrienden uit Londen en van haar Franse zomerwereld, mensen die het bedroefde huishoudentje wat verstrooiing konden bezorgen.
Daisy, besefte Anabel, voelde het gemis veel meer dan Ram. Ze was nu helemaal wees geworden — zelfs Masja was twee jaar geleden gestorven. Toen Daisy om troost naar Dani ging, scheen haar tweelingzusje met haar griezelige intuïtie haar verdriet te ruiken, ook al glimlachte Daisy toen ze haar omhelsde en kuste. Dani raakte zo van streek, dat ze zwijgend begon te huilen. 'Day, niet doen,' zei ze, zich terugtrekkend en toen Daisy haar tenslotte wegstuurde, rende ze opgelucht de tuin door naar haar eigen vrienden.
Ram was eindelijk de echte prins Valensky. Hij had niet alleen het Londense huis met zijn kostbare antieke inhoud geërfd, uitgezonderd de Fabergé dierfiguren die aan Anabel waren nagelaten, samen met een bepaalde hoeveelheid RollsRoyce aandelen, maar bovendien alle polopony's en de stallen in Trouville en Kent en de helft van het hele vermogen van Stash, in Rolls-Royce aandelen en alles wat er nog van het Zwitserse goud over was. Stash had aan Daisy de andere helft van zijn vermogen nagelaten, dat helemaal in Rolls was geïnvesteerd. Een paar weken nadat hij door de Belgrave Square gymkana tot de overtuiging was gekomen, dat Daisy haar eigen geldzaken niet zou moeten beheren voor ze dertig was, had hij Ram, die pientere, betrouwbare knaap, tot medebeheerder van haar erfenis gemaakt, samen met de Bank van Engeland.
Ram was rijk en hij had het voor het zeggen. Toch had hij een knagend gevoel van onvolledigheid, alsof zijn vader, door zo plotseling om te komen, intact was gebleven, alsof Stash nog steeds de echte prins Valensky was. De hele geschiedenis had iets onafgemaakts — iets dat niet gedaan, niet voltooid, niet gewonnen was.
Die zomer zaten er in La Marée, het huis van Anabel, nooit minder dan acht mensen aan een maaltijd en meestal meer dan een dozijn. Anabels uitnodigingen werden door iedereen die ze kende, met beide handen aangenomen. Naarmate ze ouder werd — ze was nu bijna achtenveertig — en hoe langer hoe meer mensen hun hart bij haar uitstortten, creëerde ze een sfeer van steeds grotere intimiteit om zich heen. Ze droeg hun geheimen als kostbare parels onder de halsopening van een dunne japon, zodat men alleen aan een vage glans kon zien dat ze er waren, maar ze droegen voortdurend bij tot de diepte van haar leeftijdsloze charme en de troost van haar aanwezigheid.
Een van haar katholieke vrienden, die onlangs van zijn geloof was afgevallen, had tegen haar gezegd dat hij nadat hij met haar had gepraat zich net zo gereinigd van zonden voelde alsof hij had gebiecht, alleen — en dat was het mooiste van alles — had hij niet hoeven beloven om nooit meer te zondigen.
La Marée was een huis, dat met geen ander woord omschreven kon worden dan betoverend. Er zijn ongetwijfeld veel grote huizen in de wereld op de top van dik beboste bergen met uitzicht op zee, maar iemand die ooit een tijdlang in La Marée had gelogeerd, vergat nooit van zijn leven meer de vreemde, poëtische, nostalgische, teder geheimzinnige sfeer die daar heerste.
Het stond achter hoge muren en uitgestrekte verwilderde tuinen aan de Cöte de Grace, de zwaar beschaduwde, smalle weg die van Honfleur in de richting van Deauville steil omhoog gaat. Uit alle ramen van het huis, behalve die van de voorgevel, had men een weids uitzicht over de hele riviermond van de Seine, met Le Havre dat in de opaalachtige verte duidelijk zichtbaar was. Achter het huis was een breed grindterras, van waar door elkaar gegroeide, geurige bossen steil naar beneden tot aan de grenzen van twee boerderijtjes liepen. Kriskras door deze bossen liep een doolhof van verborgen paadjes. Achter de boerderijtjes lag de zee en op die zee voer een voortdurende veranderende, vrolijke vloot van vissers- en plezierboten de haven van Honfleur in en uit. Verder weg voeren grote oceaanschepen en vrachtschepen heen en weer. Het terras lag precies op het westen en 's avonds, als de zon tenslotte door de horizon werd verzwolgen en de lichtjes van Le Havre zichtbaar werden, ontstond er even een moment van zo'n ondraaglijke ontroering, dat de mensen zachter gingen spreken of zwegen.