Home>>read Prinses Daisy free online

Prinses Daisy(62)

By:Judith Krantz


Toch zijn stropershonden, ondanks hun stiekemigheid, edele dieren. Honderden jaren geleden mochten alleen maar prinsen er deze ruwharige, gemengdbloedige hazewindhonden op na houden. Ze droegen gouden halsbanden en waren onmisbaar aan het hof, waar jagen het voornaamste tijdverdrijf was, en veel wandtapijten werden getooid met hun koninklijke aanwezigheid.





De school van lady Alden, die Daisy bezocht, was de deftigste school van Londen. Hij stoelde op twee principes die merkwaardigerwijze uitstekend opgevoede jonge vrouwen tot resultaat hadden. De leerkrachten moesten allemaal van adellijke afkomst zijn; lady Alden had een uitgesproken voorkeur voor de dochters van verarmde graven — het wemelde er van lady Janes en lady Maries. De meisjes, van zes tot zestien jaar, hoefden niet aan die eisen te voldoen. Het enige wat ze moesten hebben, waren rijke ouders, liefst op vorstelijke schaal. Dat veel van die ouders ook van goede familie waren, was alleen maar een gelukkige bijkomstigheid.

In al die negen jaar dat ze leerling van lady Alden's school was, droeg Daisy de dure uniformen die ieder jaar in een andere maat bij Harrods werden gekocht. Altijd van precies hetzelfde model: donkerblauwe matrozenjurkjes met witte kraagjes en biesjes, met een lichtblauw schort er overheen die van achteren werd dichtgeknoopt.

Iedere dag verscheen ze voor negenen bij de ingang van de drie aaneengesloten schoolgebouwen in een stille straat, niet ver van Kensington Gardens en het Albert Memorial. Na het gebed liepen Daisy en alle andere leerlingen, alles bij elkaar zo'n honderd meisjes, in een rij langs lady Alden, maakten een kleine buiging voor haar en wensten haar goedemorgen met een duidelijk hoorbare, goed gearticuleerde stem. Lady Alden, een vroegere schoonheid, was een strenge directrice, en als ze haar aandacht op een bepaald meisje vestigde, begon een hart meteen sneller te kloppen. Ze had altijd een grote liniaal bij zich en aarzelde niet deze op de knokkels van haar leerlingen te gebruiken, en zelfs de adellijke leerkrachten sidderden voor haar.

Toen Daisy op een dag in de herfst naar school was gegaan, kort nadat Theseus in haar kamer was komen wonen, voerden de kokkin en de oude butler een plannetje uit om zich van Theseus te ontdoen. De kokkin lokte de hond naar de voordeur door een kip hoog in de lucht te houden. Ze wierp de kip naar buiten, op de keien, en toen Theseus door de open deur heen schoot, sloot ze de deur achter hem en deed hem op slot. De twee samenzweerders wachtten op het geluid van de voorpoten van de hond tegen de voordeur, vastbesloten er niet op te reageren tot hij wegzwierf. Theseus verslond eenvoudig de kip, schudde krachtig zijn langharige pels die ruw aanvoelde, stak zijn witte oren op en volgde Daisy's reuk naar lady Alden. Toen ze die middag naar buiten kwam trof ze hem daar aan, geduldig voor de ingang van het wachthuisje liggend, van waaruit Sam, de portier, de school met zijn kostbare jongedames voor contact tegen de buitenwereld beschermde.

'Is dat nou uw hond, juf?' vroeg Sam die alle leerlingen juf noemde, omdat hij al die verschillende titels die ze hadden toch niet kon onthouden. 'Hij kan hier natuurlijk niet iedere dag blijven, als u dat soms denkt. Tegen de regels. Als lady Alden het wist, kréég ze iets.' Theseus, helemaal buiten zichzelf van blijdschap, sprong tegen Daisy op, legde zijn voorpoten op haar schouders en likte hartstochtelijk haar gezicht, geluidloos zoals een goede stropershond betaamt.

'Nee, Sam, natuurlijk niet,' zei Daisy nadenkend.

Was er wel eens meer een hond op de school van lady Alden geweest? Dat wist niemand. Een dergelijke overtreding viel buiten het rijk der verbeelding, net zoiets als wanneer er voor de schildersklas een naakte man zou poseren, of een naakte vrouw. Maar driejaar ging Theseus naar school; naar binnen gesmokkeld door een klein achterdeurtje van het gebouw, dat altijd open bleef voor de tuinman. Tactvol sliep hij de hele dag op een bed van kussens die Daisy een voor een uit haar eigen kamer meebracht, zo helemaal in een donker hoekje verstopt dat niemand het merkte, behalve de hulpvaardige tuinman die net zo de pest aan lady Alden had als hij dol was op honden.

Hij vroeg nooit iets, maar zorgde er wel voor dat hij zijn eigen twaalfuurtje in een gesloten tasje meenam, omdat hij voor hij in de stad kwam veel ervaring met stropershonden had gehad.





Daisy was vijftien jaar. Het was april 1967 en Londen was op zijn hoogtepunt, het middelpunt van alles wat nieuw en vitaal was. Daisy was tegelijk verliefd op alle Beatles, Vidal Sassoon, Rudolf Nureyev, Twiggy, Mary Quant, Jean Shrimpton en Harold Pinter. Ze was niet verliefd op Andy Warhol of Baby Jane Holzer en zelfs niet op Mick Jagger.

Maar in een jaar, waarin ieder winkelmeisje zich naar verkiezing kon kleden als een Amerikaanse indiaan in leer, kralen en met een band om het hoofd, of als een romantische slons in Viva Maria-stijl met kanten pofbroeken en plooirokjes en bloesjes vol tierlantijnen, in een jaar waarin de minirok een microrok werd en tenslotte in hot pants overging, droeg zij nog steeds niets anders dan een donkerblauwe matrozenjurk en een schort.