Haar enige huwelijk, op haar zestiende, was een vergissing. Al het geld ter wereld kon de verveling die ze had ervaren niet goedmaken, besloot Anabel. Na haar scheiding op haar negentiende, was ze ontdekt door de eerste man die zich de uitzonderlijke luxe kon veroorloven Anabel te onderhouden. Hij was lid van het Hogerhuis, een vriend van haar grootvader, een voornaam man van in de zestig, die ze de laatste tien jaar van zijn leven trouw bleef, de mooiste tijd die hij ooit had gekend. Hij was het die haar in de sappige bijzonderheden van haar eigenlijke loopbaan inwijdde, die haar deskundig wegwijs maakte op het ingewikkelde terrein van wijn, voedsel en sigaren, die een handige Française in dienst nam, die haar kleedde, die haar meenam naar Phillips in Bond Street en haar uitsluitend het beste Georgiaanse zilver leerde onderscheiden en gebruiken, die uitlegde, waarom de mat glinsterende oude diamantroosjes haar meer flatteerden dan iets van Cartier, hoe kostbaar het ook was. Gedurende die jaren met hem leerde ze dat oud, aristocratisch geld het soort geld was dat ze begreep. Ze had een hekel aan alles wat opzichtig, modern en voor de hand liggend was. In de sfeer van geparfumeerd nietsdoen die ze schiep, hing altijd de suikerzoete gratie van een andere, betere tijd dan het heden.
Anabel was geen vrouw voor overdag. Ze sliep heel lang uit, gebruikte de lunch alleen en besteedde de middag meestal met regelen dat haar huishouding op rolletjes liep en het schikken van grote boeketten bloemen die al haar kamers het aanzien gaven van een Renoir. Tot groot verdriet en afgunst van de kokkin, schiep ze er een speciaal genoegen in naar de markt te gaan en persoonlijk het rijpste fruit, het beste vlees en de geurigste kazen uit te zoeken. De kooplieden die haar klandizie genoten, bewaarden hun beste producten voor haar, omdat Anabel de Fourment niet alleen goed betaalde voor kwaliteit, maar de transactie op zichzelf tot een genoegen maakte. Ze nodigde dikwijls kleine gezelschappen in boeiende combinaties uit om bij haar te dineren. De mannen werden altijd uitgekozen door haar beschermer, de vrouwen door Anabel. Deze vrouwen waren van goeden huize — ten minste dat leek altijd zo — maar ze waren of niet Engels of ze behoorden niet tot de Londense uitgaande wereld. Het was een werelds, losbandig, lichtzinnig, amusant stel en bij hen vergeleken stak Anabel af als een volmaakte edelsteen bij een verzameling fantasiesieraden. Haar dineetjes werden een verrukkelijke club, waartoe slechts een paar belangrijke mannen behoorden, een club waarvan het bestaan zelf een geheim was. Als Anabel behoefte had aan een vriendin om over vrouwenzaken te praten, wat niet vaak voorkwam, kon ze altijd op de leden van haar trouwe, zij het onconventionele kringetje rekenen.
Anabel zag er op de een of andere manier nooit chic, zelfs niet elegant uit in haar dure kleren die ze overdag droeg. Dat wist ze wel en het kon haar totaal niets schelen. In het schemerlicht, in haar eigen huis, was ze op haar best. Daar was ze fantastisch. Ze gaf kapitalen uit aan wat haar lingerienaaister 'huiskleding' noemde. Lange robes van fluweel, zijde, chiffon en kant, niet van een bepaalde periode of stijl, zo geraffineerd ontworpen dat ze de prachtige huid van haar boezem onopvallend maar fraai deden uitkomen. Haar ondergoed en nachtjaponnen werden eveneens met groot vakmanschap uit een rijke sortering materialen voor haar gemaakt. Haar beddengoed was dat van een vorstin, waarop een ongelofelijk aantal 'lekkere nummertjes' plaatsvonden, zoals Anabel dat noemde, maar alleen in zichzelf. Ze gaf niet zoveel om seks. Ze was een courtisane, geen grande amoureuse, het type van dramatische hartstochten en tragische liefdesgeschiedenissen. Ze wist, dat het ergste dat haar kon overkomen was, dat ze serieus van iemand ging houden. Dat was helemaal niets voor haar. Jonge, onstuimige mannen waren schoolkinderen voor haar, schoolkinderen waar ze haar tijd niet aan kon verspillen. O, ze hield er wel van als een man met haar vrijde, maar seksualiteit was een verhaal apart, al die moeite nauwelijks waard. Ze snorde en zuchtte en kreunde zachtjes en vond het eigenlijk toch wel prettig.
Na de dood van haar eerste beschermer bevond Anabel zich, op negenentwintigjarige leeftijd, in het bezit van een eigen inkomen, dat wel royaal, maar voor haar behoeften niet helemaal toereikend was. Haar manier van leven, in haar eigen ogen niet overdreven, kostte ongelofelijk veel geld. Ze had ook de pacht in handen, die nog tachtig jaar geldig was, van een behoorlijk groot huis op Eaton Square, dat aan zijn buren precies zo'n voorgevel met pilaren vertoonde als alle andere huizen in dat deftigste deel van Belgravia, maar dat van binnen was ingericht met een aandacht voor comfort waar weinig andere aan konden tippen. Hoewel de door en door vrouwelijke aanwezigheid van Anabel er centraal stond, was het huis ondanks al zijn groene, grijze en taupe tinten, alle bloemen en zilver, in wezen het huis van een man.