'Mag ik . .. mag ik haar vasthouden?' fluisterde ze tegen de licht sluimerende verpleegster. Ze kreeg alleen een gesnurk tot antwoord.
'Zuster?' Haar stem klonk nu krachtiger. Op dat geluid verschoof er iets zwaars in haar, er sprong een of andere massa uit elkaar toen ze haar eigen stem weer ontdekte. 'Mijn God, mijn God,' zei ze hardop en streelde het haar van de baby met vingers, waarin het leven en de vreugde weer waren teruggekeerd.
'zuster, geef me mijn kind!'
De zuster schrok wakker en was helemaal van de wijs. Ze hield het kind stevig vast.
'Wat? Wat?' stamelde ze. 'Ho, wacht even, dan zal ik de dokter roepen.' Ze sprong haastig op en liep achteruit.
'Kom hier,' gelastte Francesca haar. 'Ik wil haar vasthouden. Nu. Geef onmiddellijk mijn kind hier. Er zat een tor op haar oog!' zei ze er beschuldigend achter. Francesca stond van haar stoel op en richtte zich op met het volle gezag, waarmee ze eens voor de camera's had gestaan. Plotseling stond Francesca Vernon, de grote filmster, voor de zuster en stak gebiedend haar armen uit.
De zuster was flink geschrokken, maar liet zich niet uit het veld slaan. 'Vergeef me, madame, maar dat mag ik niet toestaan. Ik heb strikte instructies het kind geen ogenblik los te laten.'
Nu veranderde de vrouw opnieuw. Zonder haar armen te laten zakken, werd ze onmiskenbaar prinses Francesca Valensky, een prinses die altijd werd gehoorzaamd en aan wie nooit werd getwijfeld — een prinses wie alles was geoorloofd. 'Laat direct dr. Allard komen!' Francesca's stem was geroest, maar schalde door de kamer. 'Wat is dat hier allemaal voor onzin!'
Allard had maar een paar minuten nodig om de kamer van Francesca te bereiken. Hij kwam binnenrennen en bleef met een ruk staan, toen hij de plotseling zo mooie vrouw zag, donker en hartstochtelijk als een poema die hongerig naar het kind staarde. Boordevol adrenaline sloop ze om de verbijsterde zuster heen, die geen strobreed toegaf.
Zijn opwinding verbergend, zei de dokter vriendelijk: 'Zo, maman, beginnen wij ons nu beter te voelen? Worden we vrienden?'
'Dokter Allard, wat is hier in vredesnaam aan de hand? Deze idiote vrouw wil me mijn kind niet geven.'
'Zuster Anni, u mag Marguerite aan haar moeder geven. Misschien zou u ons even alleen willen laten.' De zuster gaf het kind zonder een woord aan haar moeder over. Marguerite droeg een luchtig hemdje, waaruit haar tere armpjes en beentjes die juist wat molliger begonnen te worden, vrijuit spartelden van plezier in de zon en de zachte bries. Ze was een eindeloos juweeltje van roze en goud, zo klein en toch zo af, dat zelfs afgestompte artsen en verpleegsters over haar wiegje hingen.
Allard stond gespannen te kijken naar Francesca die in de ogen van het kind staarde. 'Wie ben jij?' vroeg ze. Bij het horen van de menselijke stem, hield Marguerite even op met spartelen en keek naar het gezicht van haar moeder. Toen, tot Francesca's ongelovige verbazing, glimlachte ze.
'Ze glimlachte tegen me, dokter!'
'Natuurlijk glimlachte ze.'
Francesca negeerde die opmerking. 'Dokter, wat is dit voor flauwekul om mij niet met het kind alleen te laten? Ik snap er niets van.'
'U bent ziek geweest, prinses. Tot vandaag wilde u haar niet vasthouden.'
'Maar dat is onmogelijk! Belachelijk . . . ronduit belachelijk! Ik heb nog nooit van mijn leven zoiets krankzinnigs gehoord!' Francesca keek de dokter aan alsof ze hem nog nooit goed had gezien. 'Waar is mijn andere baby?' vroeg ze. 'Ik begrijp niet wat er gebeurd is, en het bevalt me helemaal niet. Waar is mijn man? Dokter, bel prins Valensky op en zeg dat hij onmiddellijk hier komt,' commandeerde ze. 'En zeg me, waar mijn andere baby is. . . ik wil haar ook vasthouden.'
'Uw kleinste dochtertje ligt nog in de couveuse,' zei de dokter snel. Er kon hoegenaamd geen sprake van zijn, dat zijn patiënt naar het andere kind ging kijken. Het kind had die ochtend nog een stuipje gehad, het tweede sinds ze geboren was. De aanblik van het zieke, beklagenswaardige kindje kon de moeder wel zodanig van streek brengen dat ze weer in de depressie terugviel, waar ze zo lang in verzonken was geweest. Dat kon hij voor geen goud riskeren.
'Waar is de couveuse, dokter?' vroeg Francesca, op het punt met Marguerite in haar armen naar de deur te lopen.
'Nee! Maman, ik verbied het u! U bent nog niet beter en niet zo sterk als u denkt. Hebt u enig idee hoe lang u hier bent, lieve dame?'
Francesca bleef niet begrijpend staan. 'Een poosje? Ik weet het niet precies — veertien dagen misschien?'
'Bijna negen weken ... ja, negen weken . . . Wat jullie Amerikanen een hele ruk noemen,' zei de dokter vriendelijk, toen hij zag dat zijn patiënt het idee om naar de couveuse te gaan had opgegeven.
Francesca ging met het kind nog steeds dicht tegen zich aangedrukt zitten. Ze had de indruk dat ze ver weg in een treurig oord was geweest, opgesloten in een wereld zo somber en kleurloos als regen in de winter, een verloren plek, waarin vage gebeurtenissen voor haar ogen voorbij trokken, als een schimmenspel in de verte, gezien door een beslagen raam. Maar negen weken! Plotseling voelde ze haar kracht uit haar gebeente en spieren wegtrekken. Woordeloos stak ze de baby naar de dokter uit.