Die laatste zondag gingen de Valensky's naar het landgoed van vrienden om te lunchen. Daarna namen ze deel aan een parade van galopperende trojka's en besloten ze de middag met een luidruchtig sneeuwbalgevecht. Toen de laatste dans van het seizoen ophield onder de klanken van de grote klok in de gang die middernacht sloeg, vond Vasilli het vreemd dat Titiana bereid was naar huis te rijden. Hij had verwacht, dat ze bij het vooruitzicht dat er voorlopig een eind aan de pretmakerij was gekomen in zak en as zou zijn, maar in plaats daarvan voelde ze zich zo moe, dat ze in hun verwarmde rijtuig in zijn armen in slaap viel. De volgende ochtend sliep ze lang uit en ontwaakte niet uitgeruster dan ze de vorige avond was geweest. Tobberig zei ze, dat ze zeker oud werd.
Vasilli liet direct de dokter komen. Hij had Titiana nog nooit lusteloos en zorgelijk gezien, en hij was bang. De dokter bleef eindeloos lang in de roze met zilveren damasten slaapkamer van Titiana. Toen hij er eindelijk uitkwam, sprak hij over een lichte aandoening van bronchitis, een neiging tot overspannen zenuwen, en koorts.
'Wat is daaraan te doen?' vroeg Vasilli ongeduldig, om de onbegrijpelijke ellenlange medische uiteenzetting van de man te onderbreken.
'Wel, hoogheid, ik dacht dat u het meteen wel begreep. Het zou wel eens longontsteking kunnen zijn, al ben ik geen specialist, begrijpt u goed, het zou eigenlijk wel tuberculose kunnen zijn.'
Valensky wachtte alsof hij beschoten was en op het punt stond te vallen. Titiana tuberculose? Titiana die in rijbroek galoppeerde als in de tijd van Catherina de Grote; Titiana die lachte als ze tijdens een wedren uit een omgevallen trojka in de sneeuw werd gegooid; Titiana die zonder vrees in een bobslee over de gevaarlijke bochtige ijshellingen vloog; die zonder een kik in zes uur hun zoon ter wereld had gebracht; Titiana die zich door hem liet nemen in een veld, waar oogsters hen hadden kunnen aantreffen?
'Onmogelijk!' schreeuwde hij.
'Hoogheid, ik ben geen specialist. U moet dr. Zevgod en dr. Koeskov laten komen. Ik kan de verantwoordelijkheid niet op me nemen.' De dokter schoof naar de deur omdat hij wilde ontsnappen voor het tot de prins doordrong, dat hij uitgesproken had wat in die tijd vaak op een doodvonnis neerkwam.
Zevgod en Koeskov werden het eens over de noodzakelijke stappen die moesten worden genomen. Prinses Valensky had tegenover hen toegegeven, dat ze de laatste maanden last had gehad van nachtelijke zweetaanvallen en gebrek aan eetlust, maar ze had, dom genoeg, geweigerd zich daar ongerust over te maken. Door haar onvoorzichtigheid en haar inspannende leven was haar toestand verergerd, en nu was er geen tijd te verliezen. De prinses moest direct naar Davos in Zwitserland, waar de beste behandeling van de ziekte voorhanden was.
'Hoe lang?' vroeg Valensky streng.
De beide artsen aarzelden; ze wilden zich geen van beiden vastleggen. Tenslotte zei Zevgod: 'Dat is onmogelijk te zeggen. Als de prinses op de behandeling reageert kan ze over een jaar terug zijn—misschien twee; misschien iets langer. Maar ze mag niet in deze vochtige stad terugkomen voor ze helemaal beter is. Die is zoals u weet op moerasgrond gebouwd. Hier terugkomen zou voor iemand met zwakke longen gelijk staan aan zelfmoord.'
'Een jaar!'
'Dat zou een wonder zijn,' zei Koeskov ernstig.
'U bedoelt dus eigenlijk dat het wel voorjaren kan zijn — dat probeert u mij te vertellen, is het niet zo, heren?'
'Helaas, ja, hoogheid. Maar de prinses is jong en sterk . . . Wij moeten op een spoedig herstel hopen.'
Valensky stuurde de artsen weg, ging naar zijn studeerkamer en sloot de deur. Hij kon zijn bruisende, dappere, innig geliefde vrouw onmogelijk vertellen dat zij weg moest, al was het maar drie maanden of drie weken. Niets ter wereld kon hem ertoe bewegen haar te veroordelen om in een sanatorium te leven. Het woord alleen al vervulde hem met afgrijzen. Nee! Ze zou naar Davos gaan, dat kon niet anders, maar ze zouden Rusland meenemen.
Prins Vasilli stuurde zijn eerste secretaris naar Davos om het grootste chalet te huren dat hij kon vinden. Drie Franse kameniers werden onmiddellijk aan het werk gezet om de hutkoffers van Titiana te vullen. Er was er een die niets anders dan handschoenen en waaiers bevatte, drie met slechts smalle geborduurde satijnen muiltjes, twaalf voor haar japonnen, vier voor haar bontmantels en vijf voor haar onderkleding. Onweerstaanbaar pruilend over de kleren die ze moest achterlaten, zei ze tegen Vasilli, dat het maar goed was dat ze niet zo overdreven verzot op haar garderobe was als keizerin Elisabeth die vijftienduizend japonnen bezat.
Intussen pakten de andere bedienden onder leiding van een andere particuliere secretaris van de prins die alleen de beste Franse stukken uit de periode van Louis XV en XVI uitkoos, het mooiste meubilair van het paleis in. Valensky zelf besliste welke kunstwerken werden meegenomen. Hij was een hartstochtelijk verzamelaar, maar omdat hij niet precies wist hoe groot het chalet was waar ze gingen wonen, nam hij alleen de kleine schilderijen van Rembrandt, Boucher, Watteau, Greuze en Fragonard mee en liet de grote doeken van Raphael, Rubens, Delacroix en Van Eyck achter.