Maar dat was toen. Nu draaide zijn leven om de slapeloosheid van een overwerkte zakenman die hij niet mocht. Zo meteen zou Aune vragen gaan stellen die een posttraumatisch stresssyndroom moesten uitsluiten, de man in zijn kantoor werd niet in zijn werk gehinderd door zijn nachtmerries, hij wilde slechts zijn productiviteit weer op zijn oude topniveau hebben. Aune zou hem daarna een kopie meegeven van het artikel Imagery Rehearsal Therapy van Krakow en… Hij herinnerde zich de andere naam niet meer. Hij zou hem vragen zijn nachtmerrie op te schijven en dat de volgende keer mee te nemen. Dan zouden ze samen een alternatief bedenken, een prettig einde aan de nachtmerrie, dat zouden ze instuderen waardoor de droom prettiger terug zou komen of helemaal zou verdwijnen.
Aune hoorde het gelijkmatige, slaapverwekkende gezoem van de stem van de patiënt en dacht aan de moord in Maridalen en het onderzoek dat vanaf dag één geen steek verder was gekomen. Zelfs toen de opvallende gelijkenissen met de Sandra-zaak wat betreft datum, plaats en persoon duidelijk waren geworden, was Kripos of Geweld niet dichter bij de oplossing gekomen. En nu werd het publiek opgeroepen om extra goed na te denken en te bellen met tips, hoe irrelevant ze ook mochten lijken. Het betrof de persconferentie van gisteren. Aune verdacht de politie ervan dat het slechts een toneelstukje was geweest om te laten zien dat ze iets deden, dat ze niet volledig vastzaten. Hoewel het eigenlijk precies was hoe het er nu voor stond met het onderzoek: een hulpeloze en stevig bekritiseerde leiding die zich wanhopig wendde tot het publiek met een kijken-of-jullie-het-beter-kunnen.
Hij keek naar de foto van de persconferentie. Hij herkende Beate Lønn en Gunnar Hagen, hoofd van de afdeling Geweld, die steeds meer op een monnik ging lijken met zijn dikke haar dat als een lauwerkrans rond zijn verder kale schedel lag. Zelfs Mikael Bellman, de nieuwe commissaris, was aanwezig want het ging immers om moord op een van hun eigen mensen. Strak gezicht. Slanker dan Aune zich hem herinnerde. De lange haarlokken die altijd zo interessant hadden geoogd op televisie waren kennelijk ergens tussen zijn functie van chef van Kripos en Georganiseerde Criminaliteit en zijn positie van politiecommissaris geofferd. Aune dacht aan de bijna jongensachtige schoonheid van Bellman, onderstreept door de lange oogwimpers en de bruine huid met de karakteristieke witte pigmentvlekken. Niets daarvan was zichtbaar op de foto. Een onopgeloste politiemoord was uiteraard de slechtst denkbare start voor een commissaris die tot dan toe een bliksemcarrière had gehad. Hij had het drugsmilieu van Oslo schoongeveegd, maar dat kon snel vergeten zijn. De gepensioneerde, vermoorde Erlend Vennesla was weliswaar strikt gesproken niet zijn verantwoordelijkheid, maar de meeste mensen begrepen wel dat de moord op de een of andere manier te maken had met de Sandra-zaak. Dus Bellman had van de eigen mensen iedereen gemobiliseerd die maar lopen of kruipen kon plus mensen van buiten. Maar hem, Ståle Aune, niet. Hij was van hun lijsten geschrapt. Natuurlijk, hij had er zelf om gevraagd.
En nu viel de winter vroeg in en daarmee het gevoel dat de sneeuw de sporen bedekte. Koude sporen. Geen sporen. Dat had Beate Lønn tijdens de persconferentie gezegd, er was een bijna opvallend gebrek aan technische sporen. Natuurlijk hadden ze iedereen gecheckt die op een of andere wijze betrokken was geweest bij de Sandra-zaak. Verdachten, verwanten, vrienden, en zelfs collega’s van Vennesla die aan de zaak hadden gewerkt. Maar ook dat had niets opgeleverd.
Het was stil in de kamer en Ståle Aune zag aan de gezichtsuitdrukking van de patiënt dat hij hem zojuist een vraag had gesteld en nu een antwoord van zijn psycholoog verwachtte.
‘Hm,’ zei Aune, hij legde zijn kin op een vuist en kruiste de blik van de ander. ‘Wat vind je er zelf van?’
Er kwam verwarring in de blik van de man en een ogenblik vreesde Aune dat hij gevraagd had om een glas water of zoiets.
‘Wat ik ervan denk dat ze glimlacht? Of wat ik denk van het felle licht?’
‘Allebei.’
‘Soms denk ik dat ze glimlacht omdat ze me wel mag. Een andere keer denk ik dat ze het doet omdat ze wil dat ik iets doe. Maar als ze stopt met glimlachen, dan dooft het felle licht in haar ogen en dan is het te laat het haar te vragen want dan wil ze niet meer praten. Dus ik denk dat het misschien de versterker is. Of niet?’
‘Eh… de versterker?’
‘Ja.’ Stilte. ‘Daar had ik het over. Die mijn vader altijd uitzette wanneer hij in mijn kamer kwam omdat hij vond dat ik de plaat lang genoeg had gedraaid, dat hij vond dat ik wel gek leek. En ik vertelde dat ik dan dat kleine rode lampje naast de uitknop langzaam zwakker zag worden tot het verdween. Als een oog. Als een zonsondergang. En ik dacht dat ik haar kwijt was. Daarom wordt ze ook stom aan het eind van de droom. Ze is de versterker die zwijgt als die wordt uitgezet. En dan kan ik niet met haar praten.’