Anton Mittet werd wakker.
Zijn hart ging wild tekeer en hij snakte naar adem.
Hij knipperde een ogenblik verward voor het hem lukte zich te focussen.
Hij keek naar de witgeschilderde muur recht voor zich. Hij zat nog steeds op zijn stoel met zijn hoofd geleund tegen de muur achter zich. Hij had geslapen. Geslapen tijdens zijn werk.
Dat was hem nog nooit overkomen. Hij tilde zijn linkerhand op. Die leek wel twintig kilo te wegen. En waarom bonkte zijn hart zo, alsof hij de halve marathon had gelopen?
Hij keek op zijn horloge. Kwart over elf. Hij had meer dan een uur geslapen! Hoe kon dat gebeuren? Hij voelde dat zijn hart langzaam tot rust kwam. Het moest al die stress van de laatste weken zijn geweest. Die nachtdiensten, geen dag-nachtritme. Laura en Mona.
Wat had hem gewekt? Weer een geluid?
Hij luisterde.
Niets, alleen een doodse stilte. En die vage herinnering in zijn droom dat zijn hersenen iets hadden geregistreerd wat verontrustend was. Het leek of hij in hun huis bij de rivier in Drammen had geslapen. Hij wist dat ze voor het open raam voorbijkwamen met hun doordringend snerpende motorboten, maar zijn hersenen registreerden ze niet. Als de slaapkamerdeur echter ook maar een beetje piepte, zat hij rechtop in bed. Laura beweerde dat dat begonnen was na de Drammen-zaak, de zaak van René Kalsnes, die jonge vent die ze bij de rivier hadden gevonden.
Hij sloot zijn ogen. Sperde ze weer wijd open. Mijn god, hij viel weer bijna in slaap! Hij stond op. Hij werd zo duizelig dat hij gelijk moest gaan zitten. Hij knipperde met zijn ogen. Er leek een nevel over zijn zintuigen te hangen.
Hij keek naar het lege koffiebekertje dat naast zijn stoel stond. Hij moest even een dubbele espresso gaan halen. Nee verdomme, er waren geen capsules meer. Hij moest Mona bellen en vragen of ze hem koffie wilde brengen, het zou niet lang meer duren voor ze de volgende ronde kwam doen. Ze stond opgeslagen onder: gamlem contact rikshospital. Dat was puur voor de zekerheid voor het geval Laura de laatste gesprekken zou bekijken op zijn mobiel en zijn frequente contacten met dat nummer zou zien. Hij wiste de sms’jes uiteraard onmiddellijk. Anton Mittet wilde zijn vinger op ‘bel’ zetten toen zijn hersenen kans zagen het te identificeren.
Het verkeerde geluid. Het gepiep van de slaapkamerdeur.
Het was de stilte.
Het was het geluid dat er niet was wat niet klopte.
Het gebliep van de monitor. Het geluid van het apparaat dat de hartslag registreerde. Anton stond op. Wankelde naar de deur, rukte hem open. Probeerde de duizeligheid van zich af te schudden. Staarde naar het groene scherm van de machine. Naar de vlakke, dode streep die van links naar recht was getrokken.
Hij rende naar het bed. Keek naar het bleke gezicht dat daar lag. Hij hoorde het geluid van rennende voeten die naderbij kwamen. Er moest in de centrale post een alarm zijn afgegaan toen de machine geen hartslag meer registreerde. Anton legde automatisch een hand op het voorhoofd van de man. Nog steeds warm. Toch had Anton genoeg lijken gezien om niet te twijfelen. De patiënt was dood.
Deel III
Hoofdstuk 11
De begrafenis van de patiënt was een korte, efficiënte gebeurtenis met een zeer geringe opkomst. De priester hoefde niet eens te beweren dat de man zeer geliefd was geweest, een voorbeeldig leven had geleid of opgenomen zou worden in het paradijs. Hij ging direct door naar Jezus die volgens hem alle zondaars had vergeven.
Er waren niet eens genoeg mensen gekomen om de kist te dragen, waardoor die voor het altaar bleef staan terwijl de aanwezigen de Vest Aker-kerk verlieten en de sneeuw in stapten. Het grootste deel van de aanwezigen – om precies te zijn vier – werd gevormd door politiemensen die in dezelfde auto gingen zitten en samen naar café Justisen reden, dat net open was gegaan en waar een psycholoog op hen zat te wachten. Ze stampten de sneeuw van hun laarzen, bestelden één biertje en vier flesjes water dat niet schoner was of beter smaakte dan dat wat uit de kranen van Oslo kwam. Ze proostten, vervloekten de dode zoals de traditie was en dronken.
‘Hij is te vroeg doodgegaan,’ zei het hoofd van Geweld, Gunnar Hagen.
‘Maar een beetje te vroeg,’ zei het hoofd van de technische recherche, Beate Lønn.
‘Moge hij lang en heftig branden,’ zei de roodharige technisch rechercheur in zijn suède jas met franjes, Bjørn Holm.
‘Als psycholoog stel ik hiermee de diagnose dat jullie niet in contact zijn met jullie gevoelens,’ zei Ståle Aune terwijl hij zijn glas optilde.
‘Bedankt dokter, maar mijn diagnose luidt politie,’ zei Hagen.
‘Die obductie,’ vroeg Katrine. ‘Ik weet niet of ik die helemaal heb begrepen.’
‘Hij is gestorven aan een herseninfarct,’ zei Beate. ‘Hersenbloeding. Zoiets kan kennelijk gebeuren.’