Hij schrok. Wat was dat? Een geluid? Het leek van een eind verderop in de gang te komen. Hij luisterde gespannen. Het was nu stil. Maar er was een geluid geweest en behalve de bliepjes van de hartmonitor in de kamer van de patiënt moesten er geen geluiden zijn.
Anton stond geluidloos op, maakte de drukknoop los die over de holster van zijn dienstpistool ging en pakte het wapen. Ontgrendelde het. Hij moest immers verdomd goed oppassen.
Hij wachtte, maar er kwam niemand. Toen begon hij langzaam de gang door te lopen. Hij trok aan elke deur die hij onderweg tegenkwam, maar ze waren allemaal op slot zoals het hoorde. Hij sloeg de hoek om, zag de lange gang voor zich. Het hele stuk verlicht. En er was niemand. Hij stond weer stil en luisterde. Niets. Het was misschien toch niets geweest. Hij stopte het pistool weer terug in de holster.
Niets geweest? Jawel. Iets had golven in de lucht veroorzaakt die het gevoelige membraan in zijn oor hadden getroffen, het had doen trillen, een beetje maar, genoeg echter om de zenuwen te prikkelen die een signaal naar de hersenen hadden gestuurd. Het was een feit net als elk ander. Maar het konden duizend dingen zijn geweest die het hadden veroorzaakt. Een muis of een rat. Een lampje dat het met een knalletje had begeven. De temperatuur die in de avond zakte en het houtwerk in de constructie deed krimpen. Een vogel die tegen het raam was gevlogen.
Pas nu – nu hij weer rustig werd – viel het Anton op hoe hard zijn hart tekeer was gegaan. Hij zou weer moeten gaan trainen. Weer in vorm komen. Het lichaam terugkrijgen dat hij had gehad. Dat hij wás.
Hij wilde net teruglopen toen hij bedacht dat hij net zo goed even koffie kon halen nu hij hier toch was. Hij liep naar de rode espressomachine en draaide de langwerpige doos met de koffiecapsules om. Er viel maar één groene capsule uit met een glimmend dekseltje waarop Fortissio Lungo stond. Er schoot een gedachte door zijn hoofd: kon het geluid afkomstig zijn van iemand die hiernaartoe was geslopen en hun koffie had gejat? Gisteren was de doos immers vol geweest? Hij deed de capsule in de machine, maar was ineens bang dat hij al geperforeerd was. Gebruikt dus. Nee, dan kreeg het dekseltje immers zo’n schaakpatroon nadat het in elkaar was gedrukt. Het gezoem startte en op dat moment besefte hij dat het geluid de komende twintig seconden alle geluidjes zou overstemmen. Hij deed twee stappen terug zodat hij niet bij het ergste lawaai stond.
Toen het bekertje gevuld was, keek hij naar de koffie. Zwart en mooi, de capsule was niet eerder gebruikt.
Toen de laatste druppel van de machine in het bekertje viel, dacht hij het weer te horen. Een geluid. Hetzelfde geluid. Maar deze keer aan de andere kant, in de buurt van de kamer van de patiënt. Had hij onderweg iets over het hoofd gezien? Anton nam het bekertje in zijn linkerhand en pakte zijn pistool weer. Liep met snelle, lange passen weer terug. Probeerde het bekertje recht te houden zonder ernaar te kijken, maar hij voelde de gloeiendhete koffie op zijn hand branden. Hij sloeg de hoek om. Niets. Hij haalde opgelucht adem. Liep door naar zijn stoel. Wilde gaan zitten. Toen verstijfde hij. Hij liep naar de deur van de patiëntenkamer, deed hem open.
Het was onmogelijk hem te zien, de deken zat in de weg.
Maar het sonarsignaal van de hartmonitor was gelijkmatig en hij kon de lijn op het groene scherm zien die van links naar rechts gleed en bij elke piep een sprongetje maakte.
Hij wilde de deur dichtdoen.
Maar iets deed hem anders besluiten.
Hij liep naar binnen, liet de deur openstaan, liep om het bed.
Keek naar het gezicht van de patiënt.
Hij was het.
Hij fronste zijn wenkbrauwen. Bracht zijn gezicht naar de mond. Haalde hij geen adem?
Ja, hij voelde het. De verplaatsing van lucht en de misselijkmakende zoetige geur die misschien van de medicijnen kwam.
Anton Mittet liep de kamer weer uit. Deed de deur achter zich dicht. Keek op zijn horloge. Dronk van zijn koffie. Keek weer op zijn horloge. Merkte dat hij de minuten telde. Dat hij wenste dat deze wacht snel voorbij was.
‘Wat fijn dat hij heeft toegestemd om met mij te praten,’ zei Katrine.
‘Toegestemd?’ zei de agent. ‘De meeste jongens op deze afdeling zouden hun rechterhand geven om een paar minuten alleen met een vrouw in een kamer te mogen zitten. Rico Herrem is een potentiële verkrachter, weet je zeker dat je er niemand bij wilt hebben?’
‘Ik kan heel goed op mezelf passen.’
‘Dat zei de tandarts ook. Maar goed, je hebt in elk geval een broek aan.’
‘Broek?’
‘Zij droeg een rok en een panty. Zette Valentin in de tandartsstoel zonder dat er een agent ter plaatse was. Je kunt je voorstellen dat…’
Katrine probeerde het zich voor te stellen.
‘Ze heeft een prijs betaald door zich te kleden als… oké, we zijn er!’ Hij draaide de celdeur van het slot en duwde hem open. ‘Ik sta voor de deur, roep maar als er iets is.’