Zijn psychologische rapportage was goed ontvangen. Het was het laatste stukje dat ze nodig hadden om alles kloppend te maken, had Mikael Bellman gezegd.
Maar Ståle Aune had het idee dat het andere aspect belangrijker voor hen was. Namelijk dat hij met deze diagnose een eind had gemaakt aan de problematische discussie over hoe het mogelijk was dat een van de eigen mensen binnen de politie achter deze slachtpartij zat. Folkestad was weliswaar een ex-politieman, maar toch, wat zei dit over de politie als beroepsgroep en over de politiecultuur?
Nu konden ze het debat in de kiem smoren omdat een psycholoog had gezegd dat Arnold Folkestad gek was. Gekte kent geen motieven. Gekte is er gewoon, een soort natuurramp die nergens vandaan komt, het gebeurt gewoon. En daarna is het een kwestie van doorgaan, want wat kun je verder doen?
Zo dachten Bellman en de anderen.
Dat was niet hoe Ståle Aune dacht.
Maar hij moest het nu laten rusten. Ståle was weer fulltime op kantoor, maar Gunnar Hagen had gezegd dat hij graag het team uit de Vuurkamer als een vaste oproepbare groep wilde hebben, zo’n beetje als Delta. Katrine had al een vaste aanstelling aangeboden gekregen als rechercheur op de afdeling Geweld en ze had gezegd dat ze die accepteerde. Ze beweerde dat ze meerdere goede redenen had om te verhuizen van het prachtige Bergen naar de armzalige hoofdstad.
De organist begon weer, Ståle kon het gekraak in de pedalen horen, toen kwamen de tonen. En toen kwam het bruidspaar. Het echtpaar nu. Ze hoefden niet naar links en naar rechts te knikken, er waren niet zoveel mensen in de kerk. Hun ogen gleden over de aanwezigen.
Het feest zou in Schrøder zijn. Harry’s stamkroeg was uiteraard niet echt een gelegenheid die geschikt was voor een bruiloft, maar volgens Harry was het Rakels idee, niet dat van hem.
De aanwezigen volgden Rakel en Harry, die tussen de lege kerkbanken door naar de deur liepen. Naar de junizon, dacht Ståle. Naar de dag. Naar de toekomst. Deze drie, Oleg, Harry en Rakel.
‘Maar Ståle toch,’ zei Ingrid en ze trok de zakdoek uit zijn borstzakje en gaf die aan hem.
Aurora zat op de bank en hoorde aan het gejuich van haar teamgenoten dat ze weer hadden gescoord.
Het was de tweede wedstrijd vandaag die ze zouden winnen en ze moest eraan denken papa een sms te sturen. Zelf maakte het haar niet zo veel uit of ze wonnen of verloren en mama ook niet. Maar papa reageerde elke keer als ze gewonnen hadden alsof ze met haar team meisjes 12 de nieuwe wereldkampioen waren.
Aangezien Emilie en Aurora bijna de hele eerste wedstrijd hadden gespeeld, kregen ze in deze wedstrijd meer rust. Aurora was begonnen met het tellen van de toeschouwers op de tribune aan de andere kant van het veld en ze moest nog twee rijen. Het waren natuurlijk vooral ouders en spelers van andere teams in het toernooi die zaten te kijken, maar ze meende één bekend gezicht te zien.
Emilie stootte haar aan. ‘Volg je de wedstrijd niet?’
‘Jawel. Ik ben… Zie je die man daar op de derde rij? Die een beetje apart van de anderen zit. Heb jij hem al eerder gezien?’
‘Weet ik niet, hij zit te ver weg. Was je graag naar de bruiloft gegaan?’
‘Nee, daar zijn alleen maar volwassenen. Ik moet plassen, loop je mee?’
‘Tijdens de wedstrijd? Stel je voor dat we moeten wisselen.’
‘Het is Charlottes of Katinka’s beurt. Ga nou even mee.’
Emilie keek haar aan. En Aurora wist wat ze dacht. Dat Aurora nooit vroeg of je meeging naar de wc. Dat ze nooit om gezelschap vroeg.
Emilie aarzelde. Keek naar de wedstrijd. Keek naar de trainer die met zijn armen over elkaar langs de lijn stond. Ze schudde haar hoofd.
Aurora overwoog of ze zou wachten tot na de wedstrijd en de anderen ook naar de kleedkamer en de wc liepen.
‘Ik ben zo terug,’ fluisterde ze, ze stond op en rende in looppas naar de deur. Toen ze de deur naar de trap had opengedaan, draaide ze zich om en keek naar de tribune. Ze zocht het gezicht dat ze meende te herkennen, maar vond het niet. Toen rende ze de trap af.
Mona Gamlem stond alleen op het kerkhof bij de Bragernes kerk. Ze was van Oslo naar Drammen gereden, het had even geduurd voor ze de kerk had gevonden. En ze had moeten vragen naar het graf. Het zonlicht deed de kristallen in de steen rond zijn naam glinsteren. Anton Mittet. Het zag er stralender uit dan zijn leven was geweest. Maar hij had van haar gehouden. Dat had hij, daar was ze zeker van. En ze had hem daarom liefgehad. Ze stopte kauwgum in haar mond. Ze herinnerde zich dat hij de eerste keer dat hij haar van het Rikshospital naar huis had gereden en ze hadden gekust, had gezegd dat hij hield van die muntsmaak op haar tong. En dat ze bij de derde keer, toen ze voor haar huis hadden geparkeerd en zij zich over hem heen had gebogen, zijn gulp open had geknoopt en – voor ze begon – discreet het stukje kauwgum uit haar mond had gehaald en dat onder zijn stoel had geplakt. En na afloop had ze een nieuwe kauwgum genomen voor ze elkaar weer kusten. Want ze moest naar munt smaken, dat was de smaak die hij wilde hebben. Ze miste hem. Zonder het recht te hebben hem te missen en dat maakte het nog erger. Mona Gamlem hoorde achter zich krakende voetstappen op het grind. Misschien was zij het wel. Die ander. Laura. Mona Gamlem liep zonder zich om te draaien de andere kant op, probeerde de tranen weg te knipperen, probeerde op het grindpad te blijven.