Home>>read Politie free online

Politie(17)

By:Jo Nesbo


Een vogel? Een eekhoorn? Er kwam hier wel eens een eland, maar elanden deden niet hun best om zich te verstoppen. Als hij die verrekte lift nu maar eens uit kon zetten, dan kon hij beter luisteren.

Stian ging weer naar binnen, hij merkte dat hij het binnen prettiger vond. Hij pakte de twee plastic stukken van de schakelaar, probeerde ze rond de metalen knop te klemmen en te draaien, maar ze gleden gewoon van elkaar.

Hij keek op zijn horloge. Bijna middernacht. Hij had zin om dat potje golf op Augusta verder af te spelen voordat hij ging slapen. Hij overwoog om de baas te bellen. Verdomme, hij hoefde die schakelaar maar half om te draaien!

Zijn hoofd schoot automatisch omhoog en zijn hart stond even stil.

Het ging zo snel dat hij niet zeker wist of hij het echt had gezien. Wat het ook was, het was geen eland. Stian probeerde het nummer van de baas in te toetsen, maar zijn vingers trilden zo dat hij zich een paar keer vergiste.

‘Ja?’

‘Met Stian. Er heeft iemand ingebroken en de schakelaar kapotgemaakt. De noodstang is ook verdwenen. Ik kan de lift niet uitzetten.’

‘Stoppenkast…’

‘Op slot en de sleutel is weg.’

Hij hoorde de man zacht vloeken. Vertwijfeld zuchten.

‘Blijf daar, ik kom eraan.’

‘Neem een tang en zo mee.’

‘Een tang en zo,’ herhaalde de baas zonder zijn verachting te verbergen.

Stian had allang begrepen dat het respect van de baas afhing van hoe hoog je op de resultatenlijst stond. Hij stopte zijn mobiel in zijn zak. Staarde naar de duisternis buiten. En hij besefte ineens dat door het licht in het gebouwtje iedereen hem van buiten kon zien en hij niemand. Hij stond op, gooide de deur met een klap dicht en deed het licht uit. Hij wachtte. De stangen met de lege stoeltjes die van de helling boven hem kwamen, leken te accelereren voor ze aankwamen bij het eind van de lift en de bocht omsloegen op weg naar boven.

Stian knipperde met zijn ogen.

Waarom had hij daar niet eerder aan gedacht?

Hij draaide alle schakelaars op het controlepaneel om. En tegelijk met het licht van de schijnwerpers schalde Jay-Z’s ‘Empire State of Mind’ uit de boxen en het dal werd gevuld met geluid. Zo, nu was het tenminste gezelliger hier.

Hij trommelde met zijn vingers, keek weer naar de metalen knop. Er zat een gat door de punt. Hij stond op, pakte het touwtje van de sleutel van de stoppenkast, sloeg het dubbel en peuterde het door het gat. Sloeg het een keer rond de punt en trok voorzichtig. Misschien ging dit werken. Hij trok iets harder. Het touwtje hield het. Nog iets harder, de punt bewoog. Hij trok flink.

Het geluid van de machinerie van de lift stierf uit met een langgerekte zucht die overging in gejank.

‘There, motherfucker!’ riep Stian.

Hij boog zich over zijn mobiel om de baas weer te bellen en te melden dat de opdracht was volbracht. Hij bedacht dat de baas het waarschijnlijk niet zou kunnen waarderen als hij midden in de nacht rapmuziek door de luidsprekers liet schallen en zette de muziek uit.

Het geluid van het rinkelen van de telefoon, dat was het enige dat hij hoorde, het was ineens zo stil. Neem nou op! En toen was het er weer. Dat gevoel. Dat gevoel dat er iemand was. Dat iemand naar hem keek.

Stian Barelli keek langzaam op.

En hij voelde de kou zich vanuit zijn achterhoofd verspreiden, alsof hij tot steen werd, alsof hij naar het gezicht van Medusa staarde.

Maar zij was het niet. Het was een man gekleed in een lange, zwartleren jas. Hij had waanzinnig wijd opengesperde ogen en een open mond als van een vampier met straaltjes bloed die vanuit de mondhoeken naar beneden liepen. En het leek of hij boven de berg zweefde.

‘Ja? Hallo? Stian? Ben jij het? Stian?’

Maar Stian gaf geen antwoord. Hij was opgestaan, de stoel was omgevallen, hij deinsde achteruit, duwde zijn rug tegen de wand en trok het decembermeisje van de spijker zodat ze op de grond viel.

Hij had de noodstang gevonden. Die stak uit de mond van de man die over de stang van de sleeplift hing.



‘Dus hij heeft steeds rondjes gedraaid met de sleeplift?’ vroeg Gunnar Hagen, hij hield zijn hoofd scheef en hij bestudeerde het lijk dat voor hem hing. Er was iets vreemds aan de vorm van het lichaam, als een hangend wassen beeld dat bezig was te smelten en dat steeds verder werd uitgerekt.

‘Dat heeft die jongen ons verteld,’ zei Beate Lønn, ze stampte met haar voeten in de sneeuw en keek omhoog naar het verlichte lifttracé waar haar in wit geklede collega’s bijna één werden met de witte helling.

‘Sporen gevonden?’ vroeg het afdelingshoofd op een toon alsof hij het antwoord al kende.

‘Een heleboel,’ zei Beate. ‘Het bloedspoor loopt vierhonderd meter omhoog naar de top van de lift en weer vierhonderd meter naar beneden.’

‘Ik bedoelde sporen die naar iets anders verwijzen dan dit duidelijke spoor.’