Home>>read Politie free online

Politie(167)

By:Jo Nesbo


Hij had de aanwijzingen gevolgd, buiten Drammen de stille bospaden genomen en was op een parkeerplaats uitgekomen waar een steile afgrond naar een rivier was. Hij had vijf minuten gewacht. Toen kwam de auto. Die stopte, zonder de motor uit te schakelen. En Truls had gedaan wat afgesproken was, hij had een bruine envelop met geld meegenomen en was naar de auto gelopen, waarvan het zijraampje werd opengedaan. De kerel had een muts op gehad en een zijden sjaal over zijn neus en mond. Truls vroeg zich af of de kerel achterlijk was: de auto was waarschijnlijk niet gestolen en het kenteken was goed zichtbaar. Bovendien had Mikael het gesprek al opgespoord, dat was vanuit een club in Drammen gekomen waar niet erg veel mensen kwamen.

De kerel had de envelop geopend en het geld geteld. Hij leek zich te vergissen en begon opnieuw, fronste toen geïrriteerd zijn wenkbrauwen en keek op. ‘Dat is geen honderd…’

Met de eerste klap raakte hij zijn mond en Truls had gevoeld dat de knuppel ver de mond in kon komen doordat de tanden afbraken. De tweede klap had de neus geraakt. Makkelijk. Zacht kraakbeen. De derde klap maakte een dof, krakend geluid toen die het voorhoofd recht boven de wenkbrauwen trof.

Toen was Truls omgelopen en was op de stoel van de passagier gaan zitten. Hij wachtte een poosje tot de kerel weer bij bewustzijn kwam. Toen dat het geval was, hadden ze een kort gesprekje gevoerd.

‘Wie…’

‘De ene van de twee. Waar is het bewijs dat je hebt?’

‘Ik… ik…’

‘Dit is een Heckler & Koch en die snakt ernaar om te gaan praten. Dus wie van jullie twee is het eerst?’

‘Niet…’

‘Vooruit.’

‘De man die jullie in elkaar hebben geslagen. Hij heeft het me verteld. Alsjeblieft, ik had alleen…’

‘Heeft hij onze namen genoemd?’

‘Wat? Nee.’

‘Maar hoe weet je dan wie we zijn?’

‘Hij vertelde me alleen het verhaal. Toen heb ik zijn beschrijving gecheckt bij Kripos. En het moest wel om jullie gaan.’ Het klonk als het gejank van een stofzuiger die je uitzet toen die kerel naar zijn gezicht in het spiegeltje keek. ‘Mijn god! Je hebt mijn gezicht kapotgemaakt!’

‘Hou je kop en zit stil. Weet de man van wie jij zegt dat we hem in elkaar hebben geslagen dat jij ons chanteert?’

‘Hij? Nee, nee, hij zou nooit…’

‘Ben je zijn minnaar?’

‘Nee! Dat denkt hij misschien, maar…’

‘Iemand anders die het weet?’

‘Nee! Ik zweer het! Laat me gaan, ik beloof dat ik…’

‘Dus er is niemand die weet dat jij nu hier bent?’

Truls genoot van het bange gezicht van de kerel toen de implicatie van Truls’ vragen moeizaam zijn hersenen binnen drong. ‘Jawel! Jawel, er zijn meerdere mensen die…’

‘Je bent niet heel slecht in liegen,’ zei Truls, terwijl hij de pistoolloop tegen zijn hoofd zette. ‘Maar ook niet zo heel goed.’

Toen had Truls de trekker overgehaald. Het was geen moeilijke keus. Want er was geen keus. Gewoon iets wat moest gebeuren. Pure overleving. De kerel wist iets van hen, iets wat hij vroeg of laat zou gebruiken. Want zo zaten hyena’s als hij in elkaar, laf en onderdanig als je onder elkaar bent, gulzig en geduldig, bereid tot vernedering, deemoedig het hoofd buigend, maar klaar voor de aanval als je hun de rug toekeert.

Daarna had hij de stoel schoongeveegd en alle andere plaatsen waar zijn vingerafdrukken op konden zitten, hij had zijn zakdoek om zijn hand gebonden toen hij de handrem had losgetrokken en de auto in zijn vrij had gezet. Die was langzaam naar de afgrond gehobbeld. Hij had naar die merkwaardig stille seconde geluisterd terwijl de auto viel. Gevolgd door een doffe dreun en het geluid van metaal dat brak. Hij had even naar de auto in de rivier onder hem gekeken.

Daarna had hij zo snel mogelijk gezorgd dat hij de knuppel kwijtraakte. Een eind verderop had hij het raampje opengedraaid en hem tussen de bomen gegooid. Die zou wel niet gevonden worden en als dat wel gebeurde, zouden er toch geen vingerafdrukken of dna op zitten die de knuppel aan de moord of aan hem zouden linken.

Met het pistool was het moeilijker, de kogel zou gelinkt kunnen worden aan het pistool en dus aan hem.

Hij had gewacht tot hij over de Drammen-brug reed. Hij had langzaam gereden en het pistool met zijn ogen gevolgd toen het over de reling verdween en in de Drammenelv terechtkwam, op de plek waar de rivier en de Drammens-fjord elkaar ontmoeten. Een plek waar ze het nooit zouden vinden, tien of twintig meter diep in het water. Brak water. Twijfelachtig water. Zoet noch zout. Niet helemaal goed, niet helemaal fout. Op het randje van de dood. Maar hij had gelezen dat er speciale diersoorten waren die konden leven in dit bastaardwater. Soorten die zo geperverteerd waren dat ze niet eens konden leven in het water dat normale levensvormen nodig hadden.