Naast het toetsenbord lagen kranten waarin was geknipt. En tussen de kranten lag een ansichtkaart met een foto van een bergtop die ze herkende: Svolværgeita op de Lofoten. Ze pakte de kaart, draaide hem om, maar de kaart had geen postzegel, geen adres en geen afzender. Ze had de kaart al neergelegd toen haar hersenen haar vertelden wat ze hadden geregistreerd toen ze naar de afzender had gezocht. Een woord in blokletters geschreven waar de tekst stopte. politie. Ze pakte de kaart weer, ditmaal aan het uiterste randje en las vanaf het begin.
‘Ze denken dat de politiemensen zijn vermoord omdat hij iemand is die haat. Ze hebben nog niet begrepen dat het omgekeerde het geval is, dat ze worden vermoord door iemand die van de politie houdt en de heilige opdracht van de politie is: de anarchisten, nihilisten, atheïsten, de trouwelozen en de ontrouwen, alle destructieve krachten moeten worden opgepakt en gestraft. Ze weten niet dat ze jacht maken op een apostel van de rechtvaardigheid, iemand die niet alleen de vandalen straft, maar ook wie voor zijn verantwoordelijkheid wegloopt, die uit luiheid of onverschilligheid niet voldoet aan de eisen, die het niet verdient om deel uit te maken van de politie.’
‘Weet je wat, Leif?’ zei Katrine zonder haar blik van de microscopisch kleine, sierlijke, bijna kinderlijke, met een blauwe pen geschreven letters af te halen. ‘Ik zou erg graag wel dat huiszoekingsbevel hebben.’
‘O?’
‘Ik kan er vast eentje krijgen, maar je weet hoe dat gaat, dat kost tijd. En in die tijd kan wat ik graag wil weten, verdwenen zijn.’
Katrine keek op naar hem. Leif Rødbekk beantwoordde haar blik. Niet als een flirt, maar om een bevestiging te vragen. Dat dit belangrijk was.
‘Weet je wat, Bratt,’ zei hij. ‘Ik bedenk net dat ik even naar de kelder moet, de elektriciens moeten daar een stoppenkast verwisselen. Kun je het hier een poosje alleen af?’
Ze glimlachte naar hem. Toen hij die glimlach retourneerde, wist ze niet precies wat voor lach dat was.
‘Ik zal het proberen,’ zei ze.
Katrine duwde op de spatiebalk van de iMac op hetzelfde moment dat ze de deur achter Rødbekk hoorde dichtvallen. Het scherm lichtte op. Ze ging naar Finder en toetste in ‘Mittet’. Geen hits. Ze probeerde een paar andere namen, plaatsen delict uit het onderzoek en het woord ‘politiemoord’, maar kreeg geen hits.
Dus Silje Gravseng had de iMac niet gebruikt. Slim meisje.
Katrine trok aan de lades van het bureau. Op slot. Vreemd. Welk meisje van in de twintig deed in haar flat de lades op slot?
Ze stond op en liep naar het gordijn, trok het opzij.
Eigenlijk was het een slaapalkoof.
Met boven het smalle bed twee grote foto’s aan de muur.
Op de ene foto stond een jongeman van wie ze niet wist wie het was, maar ze kon het wel raden. Ze had Silje Gravseng maar twee keer gezien, de eerste keer was toen ze Harry op de politieacademie had bezocht. De familiegelijkenis tussen de blonde Silje Gravseng en de persoon op de foto was zo opvallend dat ze er tamelijk zeker van was.
Over de man op de andere foto had ze geen enkele twijfel.
Silje moest een foto met een hoge resolutie op internet hebben gevonden en die vervolgens hebben vergroot. Elk litteken, elke rimpel en elke porie in de huid van het vernielde gezicht was duidelijk te zien. Maar het leek of dat niets uitmaakte, alsof die verdwenen in de weerschijn van de blauwe ogen en de woedende blik die zojuist de fotograaf had gevonden en hem vertelde dat de camera niets te zoeken had op deze plaats delict. Harry Hole. Dit was de foto waarover de meisjes in de banken van het auditorium hadden gesproken.
Katrine deelde de kamer in in imaginaire vierkanten en begon links in de kamer, liet haar blik over de grond gaan, keek op en ging naar het volgende vierkant, precies zoals ze het had geleerd van Harry. En ze herinnerde zich zijn devies: ‘Zoek niet naar iets, zoek gewoon. Als je naar iets zoekt, worden de andere dingen vergeten. Laat alle dingen tegen je spreken.’
Toen ze klaar was met de flat, ging ze voor de iMac zitten. Dacht met zijn stem nog steeds in haar hoofd: ‘En als je klaar bent en je denkt niets gevonden te hebben, dan moet je anders denken, in spiegelbeeld, en de andere dingen tegen je laten praten. De dingen die er níét zijn, maar die er wel moeten zijn. Het broodmes. De autosleutels. Het colbertje van een kostuum.’
Het was het laatste voorbeeld dat haar tot de conclusie bracht wat Silje Gravseng op dit ogenblik deed. Ze ging door haar kleding in de kast, door het vuile goed in de wasmand in de kleine badkamer, bekeek de kapstok bij de voordeur, maar ze kon de kleding die ze de laatste keer aanhad toen Katrine haar zag niet vinden. De zwarte sportkleding die ze droeg toen ze met Harry in de woning was waar Valentin had gewoond. Van top tot teen in het zwart. Katrine herinnerde zich dat ze leek op een marinejager tijdens een nachtelijke missie.