Hij parkeerde op de besneeuwde parkeerplaats en stelde vast dat de enige andere auto een rode Golf was. Hij pakte zijn ski’s uit de skibox, klikte ze onder en skiede langs het hoofdgebouw over de gemarkeerde route naar de top van de skiliften van Tryvann Ekspress. Daarvandaan kon hij naar het meer kijken en de kleinere lift van Kleiva zien. Zelfs in het licht van de maan kon hij niet zien of de stangen van de sleeplift bewogen, maar hij kon het horen. Het gezoem van de machinerie daarbeneden.
Toen hij er langzaam en met grote bochten heen slalomde, viel het hem op hoe stil het hier ’s nachts eigenlijk was. Het leek wel of het eerste uur na sluitingstijd nog steeds gevuld was met de echo’s van het vrolijke geschreeuw van de jeugd, het overdreven, geschrokken gegil van meisjes, het geschraap van de stalen kanten van de ski’s over de bevroren sneeuw, het geschreeuw om aandacht van de met testosteron gevulde jongens. Zelfs als ze de schijnwerpers uitdeden, leek het of het licht nog een poos bleef hangen. Maar langzaam werd het stiller. En donkerder. En nog stiller. Totdat de stilte alle kuilen in het terrein had gevuld en de duisternis uit het bos kwam gekropen. En dan leek Tryvann een andere plek te worden, een plek waar zelfs Stian, die het hele terrein als zijn broekzak kende, zich een vreemde voelde alsof hij op een andere planeet was. Een koude, donkere en onbewoonde planeet.
Door het gebrek aan licht moest hij behoedzaam slalommen en proberen de sneeuw en hobbels onder zijn ski’s in te schatten. Maar dat was precies zijn talent: dat hij altijd op zijn best was als er weinig zicht was door sneeuwval, mist, laagstaande zon. Hij kon voelen wat hij niet kon zien, hij had die clairvoyance die sommige skiërs gewoon hadden en andere – de meeste – niet. Hij streelde de sneeuw, skiede langzaam om zo lang mogelijk te genieten. Toen was hij beneden en kwam tot stilstand voor het liftstation.
De deur was opengebroken.
Er lagen houtsplinters in de sneeuw en de zwarte deuropening gaapte hem aan. Op dat moment besefte Stian pas dat hij alleen was. Dat hij midden in de nacht op een plek was die nu volkomen verlaten was en waar zojuist was ingebroken. Waarschijnlijk ging het om een kwajongensstreek, maar toch. Helemaal zeker kon hij daar niet van zijn. Dat het slechts een kwajongensstreek was en dat hij inderdaad alleen was.
‘Hallo!’ riep Stian uit boven het gebrom van de motor en het geratel van de stoeltjes die aan de stalen kabel boven hem kwamen en gingen. En op hetzelfde moment had hij daar al spijt van. De echo kwam terug van de bergwand en daarmee het geluid van zijn eigen angst. Want hij was bang. Omdat zijn gedachten niet waren gestopt bij ‘inbreken’ en ‘alleen’, maar verder waren gegaan. Naar de oude geschiedenis. Dat was niet iets waaraan hij bij daglicht dacht, maar als hij af en toe avonddienst had en er bijna geen skiërs waren, dan kwam die geschiedenis met het donker uit het bos gekropen. Het was ergens in de jaren negentig op een avond tijdens het skiseizoen geweest. Het meisje was duidelijk ergens in het centrum verdoofd en met een auto naar de parkeerplaats gebracht. Ze had handboeien om en een muts op. Ze was van de parkeerplaats hiernaartoe gebracht, de deur van het liftstation was opengebroken en binnen was ze verkracht. Stian had gehoord dat het vijftienjarige meisje zo klein en tenger was geweest dat ze als ze bewusteloos was geweest makkelijk door de verkrachter of verkrachters van de parkeerplaats had kunnen worden gedragen. Je hoopte maar dat ze de hele tijd bewusteloos was geweest. Stian had ook gehoord dat het meisje met twee grote spijkers tegen de wand was genageld. De spijkers waren precies onder het sleutelbeen gegaan, zodat de dader of daders haar staande, met minimaal lichaamscontact met de wanden, de vloer en het meisje, had of hadden kunnen verkrachten. Om die reden had de politie geen dna, vingerafdrukken of kledingvezels aangetroffen. Maar dat kon ook niet waar zijn. Hij wist wel dat het meisje op drie plekken was gevonden. Op de bodem van het Tryvann hadden ze haar hoofd en torso aangetroffen, in het bos aan het eind van de Wyllerloipe de helft van haar onderlichaam en aan de oever van het Aurtjern de andere helft. En omdat de twee helften zo’n eind van elkaar waren gevonden en elk ook een eind van de plek waar ze was verkracht, ging de politie uit van de theorie dat ze te maken hadden met twee daders. Dat was ook het enige wat ze hadden, een theorie. De mannen – als het mannen waren geweest, want er was geen sperma aangetroffen – waren nooit opgepakt. Maar de baas en andere grapjassen vertelden graag aan jonge medewerkers die voor het eerst avonddienst hadden bij de skiliften dat men in stille nachten geluiden hoorde uit het liftstation. Gegil dat al het andere geluid overstemde. Het geluid van spijkers die in de wand werden geslagen.
Stian maakte zijn laarzen los van de bindingen en liep naar de deuropening. Hij liep met licht gebogen knieën, duwde zijn benen stevig in zijn laarzen en probeerde het feit te negeren dat zijn hart sneller sloeg.