Rond de rechthoekige tafel zaten elf gezichten. Tien ervan merkwaardig verwachtingsvol, ongeveer als een theaterpubliek bij de aanvang van de tweede akte na een geslaagde eerste. En een opvallend bleek gezicht. Zo bleek dat hij haar haast niet herkende. De slager.
Veertien minuten later was hij klaar. Hij had zijn plan aan hen voorgelegd. Had uitgelegd dat het geduld werd beloond, dat het systematische werk had geleid tot een doorbraak in het onderzoek. Dat de doorbraak zowel vreugdevol als pijnlijk was omdat het mogelijk was dat de schuldige in hun eigen gelederen zat. Maar dat ze zich daardoor niet lieten afschrikken. Dat ze het publiek moesten laten zien dat ze bereid waren alle stenen om te draaien, wat voor onsmakelijkheden daar ook onder vandaan kwamen. Ze moesten laten zien dat ze niet laf waren. Dat hij voorbereid was op de storm, maar dat het in dergelijke situaties ging om het tonen van moed, echt leiderschap en verstand. Niet alleen op het hoofdbureau, maar ook hier op het gemeentehuis. Dat hij paraat stond om het heft in handen te nemen, maar dat hij het vertrouwen van het gemeentebestuur nodig had om de strijd aan te gaan.
Hij had gehoord dat de woorden aan het eind een beetje te hoogdravend klonken, hoogdravender dan ze hadden geklonken toen Gunnar Hagen ze gisteravond had gebruikt bij hem thuis. Maar hij had geweten dat hij in elk geval een paar van hen in de hoek had gedreven, een paar dames hadden zelfs kleur op hun wangen gekregen, vooral toen hij het slotakkoord had ingezet. Namelijk dat als men instemde met de controle van alle dienstpistolen in het land om dat pistool van die ene kogel op te sporen, als een prins die met een glazen muiltje op zoek was naar zijn Assepoester, hij de eerste zou zijn die zijn dienstpistool inleverde voor een ballistisch onderzoek.
Maar het belangrijkste waren niet de geïmponeerde dames, dat was wat de voorzitter had te zeggen. En hij had een pokerface.
Truls Berntsen stopte zijn mobiel in zijn zak en knikte naar de Thaise dame dat ze nog een kopje koffie kon brengen.
Ze glimlachte en verdween.
Gedienstig, die Thai. In tegenstelling tot de weinige Noren die nog serveerden. Die waren lui en chagrijnig en maakten de indruk dat ze er de pest over in hadden dat ze moesten werken voor geld. Niet zoals deze Thaise familie die dit kleine restaurant in Torshov runde, die sprong op als je ook maar een wenkbrauw optrok. En wanneer hij betaalde voor een slechte loempia of koffie, lachten ze van oor tot oor en bogen ze met de handpalmen tegen elkaar alsof hij de grote witte god was die naar hen was afgedaald. Hij had overwogen naar Thailand te vertrekken. Maar daar zou nu niks van komen. Hij zou weer aan het werk gaan.
Mikael had zojuist gebeld en gezegd dat hun plan was geslaagd. Dat de schorsing binnenkort was opgeheven. Hij had niet willen specificeren wat hij precies met binnenkort bedoelde, had alleen ‘binnenkort’ herhaald.
De koffie kwam en Truls proefde ervan. Niet bijzonder goed, maar hij had gemerkt dat hij de koffie die andere mensen goed vonden, ook niet lekker vond. Zo moest de koffie smaken, gezet met een filter. Koffie moest die bijsmaak van papier, plastic en oud, vastgekoekt koffiebonenvet hebben. Maar misschien was hij daarom de enige klant, mensen dronken hun koffie op andere plekken en kwamen hier alleen om goedkoop te eten of af te halen.
De Thaise dame ging weer aan de hoektafel zitten waar de rest van de familie met de rekening zat. Hij luisterde naar dat vreemde taaltje van hen. Hij begreep er geen woord van, maar hield er wel van. Hij vond het prettig om dicht bij hen te zitten. Hen genadig toe te knikken als ze naar hem lachten. Zich haast een onderdeel van een gemeenschap te voelen. Kwam hij daarom hier? Truls schoof die gedachte weg. Concentreerde zich weer op het probleem.
Het tweede wat Mikael had gezegd.
Het onderzoeken van de dienstpistolen.
Hij had gezegd dat ze werden gecheckt in verband met de politiemoorden en dat hij zelf – om te laten zien dat de order voor iedereen gold, van hoog tot laag – vanmorgen zijn eigen pistool voor ballistisch onderzoek had ingeleverd. En dat Truls hetzelfde moest doen, zo snel mogelijk, zelf nu hij nog was geschorst.
Het moest om die kogel in René Kalsnes gaan. Ze hadden begrepen dat die uit een dienstpistool kwam.
Zelf was hij veilig. Hij had niet alleen de kogel verwisseld, hij had allang gemeld dat het pistool dat hij had gebruikt, was gestolen. Hij had uiteraard een hele tijd laten verstrijken – een heel jaar eigenlijk – om er zeker van te zijn dat niemand het wapen zou linken aan de Kalsnes-moord. Toen had hij de deur van zijn flat met een koevoet opengebroken zodat het aannemelijker werd dat er was ingebroken en had de inbraak gemeld. Hij had een heleboel dingen op de lijst gezet die waren gestolen en de verzekering had veertigduizend kronen uitbetaald. En hij had een nieuw dienstpistool gekregen.
Dat was het probleem niet.