Het kapotte binnenwerk van de vampierbox kraakte onder mijn gewicht toen ik de deur bereikte. Hoewel ik de box niet had willen gebruiken, had dat verrekte ding toch nog mijn bloed afgenomen, via die glasscherf.
Ik struikelde naar buiten en verlichtte met mijn helm het volgende rampgebied. De woonkamer zag eruit alsof een reus al het meubilair op een hoop had gegooid. Ik keek in Lamonts slaapkamer. Die zag er net zo uit als de mijne, maar zij lag tenminste niet onder een hoop troep.
Het plotselinge besef dat iets een enorme schok in Binnen had veroorzaakt en dat er waarschijnlijk zwaargewonden en misschien zelfs doden waren, verjoeg binnen een nanoseconde alle mist uit mijn hoofd. Met hernieuwde energie zocht ik mijn weg door de rotzooi in het appartement. Ik negeerde de puinhopen die ooit Lamonts kantoor en behandelkamer waren en ging naar de zaal.
Ik liet mijn lamp over de kapotte bedden zwenken. Vanonder een berg rotzooi zwaaide Emek naar me met een bebloede hand. Snel haalde ik alle troep weg die hem bedekte.
‘Wat is er gebeurd?’ vroeg hij.
‘Geen idee. Ben je gewond?’
‘Ik werd wakker op de vloer.’
‘Heb je pijn?’
‘Ik geloof het niet.’
Ik zette een bed overeind, legde het matras er weer op en hielp Emek om te gaan liggen. Ergens anders in de zaal klonk gekreun. Ik volgde het geluid en kwam bij een andere patiënt. Ze had een flinke snee in haar wang, maar ik zag geen andere verwondingen.
‘Is alles goed met dokter Lamont?’ vroeg ze.
‘Ik zie haar nergens,’ zei ik.
‘Ze was hier net nog, vlak voor…’
Hoe moesten we het noemen? De Grote Schok? De gedachte dat Lamont misschien een van de slachtoffers was, bezorgde me een scheut van paniek, angst en misschien ook wel verdriet. En dat bracht me op nog een vreselijke mogelijkheid: Riley. Hij kon ook gewond zijn. Of erger.
Het liefst was ik meteen naar zijn appartement gerend om te kijken hoe het met hem ging, maar hij kon overal zijn. De diensten van tien uur waren afgeschaft na de opstand, en er was nog geen ander vast werkrooster voor in de plaats gekomen. Toen ik mijn op hol geslagen hart enigszins tot bedaren had gebracht, besloot ik in de ziekenboeg te blijven. Riley wist waar ik was. Hij zou wel naar me toe komen. Als hij daartoe in staat was.
Ik doorzocht de ziekenboeg en vond Lamont bewusteloos, bloedend uit een akelige wond op haar hoofd. Ik voelde een zekere opluchting dat ze nog leefde, maar als iemand me ernaar had gevraagd, had ik het ontkend. Nadat ik haar in een bed had gehesen en de wond had verzorgd, begon ik me voor te bereiden op de onvermijdelijke stoet gewonden.
Terwijl ik haastig zo veel mogelijk opruimde, gingen er rode lichten aan. Ik bleef stokstijf staan. Rode lichten? Dat was nieuw. En griezelig. Ik had ze nooit eerder gezien, of er zelfs maar verhalen over gehoord van de oude mensen. In Binnen bleven de blauwe lichten aan in de slaapruimtes of in de ruimtes die tijdelijk niet gebruikt werden. In kamers die gebruikt werden en op werkplekken brandde altijd helder licht, zogenaamd daglicht. In afgesloten ruimtes en de Tussenruimte tussen de niveaus was het donker. In de Expansie waren alleen een paar blauwe lichten geweest, langs de wanden.
Ik knipte mijn lamp uit en zette de helm af. De spookachtige rode gloed was net krachtig genoeg om bij te kunnen zien, en dat betekende dat mijn ‘gasten’ elk moment zouden arriveren.
Eerst druppelden ze binnen, met zijn tweeën of in hun eentje, op zoek naar medische hulp. Het stroompje werd al snel een flinke stroom en toen een stortvloed. Ik zette degenen die hun vrienden naar de ziekenboeg hadden gedragen aan het werk. We deelden de gewonden op in drie groepen: ernstig, heel ernstig en kritiek. De eerste twee groepen werden naar het aangrenzende Kwadraat A3 gebracht – een recreatieruimte. De laatste groep bleef in de ziekenboeg zelf.
Toen kwamen de echte spoedgevallen. In paniek drukte ik op de knop waarmee ik dokter Sanchia kon oproepen, hoewel ik wist dat hij zelf tot aan zijn nek in de problemen zat op niveau vier. Koortsachtig doorzocht ik de berg spullen op de vloer bij de voorraadkast, op zoek naar vlugzout om Lamont wakker te krijgen.
Toen ik het vond, maakte ik het pakje snel open en hield het onder haar neus.
Ze rukte haar hoofd opzij, maar opende gelukkig ook haar ogen. ‘Trella? Wat –’
Haar ogen werden helderder, terwijl ik haastig uitlegde wat er was gebeurd. Tegen de tijd dat ik klaar was, stond ze alweer naast haar bed en deelde ze bevelen uit. Iedereen die nog enigszins op zijn benen kon staan moest meehelpen. Na één blik op de glasscherf in mijn arm rukte ze het ding eruit.
‘Doe er nu maar een verband om, we kijken er later wel naar,’ zei ze.
De uren verstreken. Het leek voortdurend alsof elk moment de totale chaos kon uitbreken, maar op de een of andere manier hield Lamont ons op het juiste pad. Ik hechtte wonden tot mijn vingers gevoelloos waren. Zette gebroken botten tot mijn armen pijn deden. Het verband om mijn onderarm droop van het bloed, maar ik wist niet of het mijn eigen bloed was of niet.