Hij bleef heel stil zitten. Zijn handen, die het stuur nog omklemden, trilden. Hij kon het tikken van de afkoelende motor horen, en het bonken van zijn hart.
Langzaam stierf het tikken van de motor weg. Zijn hartslag werd wat normaler. Hij zoog lucht in zijn longen. Goed. Nu achteruit, heel voorzichtig…
Er sloeg iets tegen het portier. Rafe keek naar het halfopen raam. Er stond een vent naast de wagen, die zo te zien uitgedost was voor een vervroegd Halloweenfeest. Een zwart shirt, zwarte broek en zwarte laarzen.
En een oud pistool met een lange loop die precies naar Rafes voorhoofd wees.
Hij had verhalen gehoord over Siciliaanse bandieten en er hartelijk om gelachen, maar alleen een ezel zou nu moeten lachen.
De vent maakte een gebaar met het pistool. Wat bedoelde hij daarmee? Dat Rafe uit de wagen moest komen? Verdorie, nee, dat was hij niet van plan. Het pistool gebaarde weer. Of trilde het? Trilde die vent? Ja, hij trilde, en dat was niet zo best. Een zenuwachtige bandiet met een pistool…
Een zenuwachtige bandiet met wit piekhaar en traanogen. En levervlekken op de hand die het pistool vasthield. Geweldig. Hij werd beroofd door een opa.
Rafe schraapte zijn keel. ‘Rustig aan, ouwe,’ zei hij, ook al was de kans groot dat de beste man geen Engels verstond. Hij stak zijn handen op om te tonen dat ze leeg waren en opende toen langzaam het portier. De bandiet ging aan de kant, en Rafe stapte voorzichtig uit aan de rand van de weg. ‘Spreek je Engels?’
Niets. Hij zocht in zijn geheugen. ‘Voi, eh… Voi parlate inglese?’ Nog steeds niets. ‘Goed, kijk, ik haal mijn portefeuille uit de wagen en geef die aan jou. Dan ga ik terug in de auto en –’
Het pistool wuifde door de lucht. Rafe probeerde niet in elkaar te krimpen toen het ding rakelings langs zijn gezicht ging. ‘Kijk uit, opa, dat ding kan afgaan. Goed, hier is mijn portefeuille –’
‘Nee!’ De stem van de oude man trilde. Een trillende stem. Een trillende hand. Het werd steeds beter. Dit zou een nog mooier verhaal voor zijn broers opleveren dan het verhaal dat hij al had, vooropgesteld dat hij dit overleefde.
‘Seehjewe!’
Seehjewe? Wat betekende dat? Misschien heette die ouwe zo, maar het klonk niet erg Italiaans of Siciliaans.
De oude man prikte met het pistool in Rafes vlakke buik. Rafe kneep zijn ogen tot spleetjes. Nog een por. Weer een ‘seehjewe’, en toen was het genoeg.
Rafe greep de loop van het pistool, rukte het uit de trillende hand en smeet het in het ravijn. ‘Zo, en nu… Oef!’
Iets raakte hem, hard, van achteren. Een tweede bandiet sloeg zijn armen om Rafes nek en hield hem vast. Hij greep de armen van zijn belager en trok hem van zich af. De bandiet gromde en worstelde, maar hij was een lichtgewicht. Met weinig moeite zwaaide Rafe hem naar voren en pakte hem bij de polsen.
Allemachtig, dit was nog maar een kind. Geen lichtgewicht, maar een vedergewicht. Ook het kind was helemaal in het zwart gekleed, met een breedgerande ouderwetse gleufhoed die zijn gezicht verborg.
Een vedergewicht, maar wel een vechtertje. Het kind leek overal te zijn, schoppend, krabbend… Alle donders, zelfs bijtend!
Rafe hees de jongen omhoog. ‘Hou op,’ schreeuwde hij.
Het kind grauwde iets onverstaanbaars terug, trok een knie op en richtte.
IJlings draaide Rafe zich om. ‘Ben je doof, jongen? Stop!’
Klaarblijkelijk was stop geen goed Italiaans woord, want het kind kwam weer op Rafe af, en de oude man wierp zich ook weer in de strijd, met een grote tak.
‘Hé!’ riep Rafe verontwaardigd. Dit klopte niet. Hij was hier de stoere man. Stoere mannen werden over het algemeen niet geslagen door jongens en oude mannen. Natuurlijk zou hij de aanval best kunnen afslaan met een paar rake klappen, maar de gedachte Methusalem en een jeugdige boef pijn te doen, stond hem niet aan.
‘Luister,’ zei hij redelijk. ‘Laten we hier een einde aan maken. Opa, leg die stok weg. En jij, jongen, ik laat je los, en –’
Geen goed idee. Het kind hief zijn knie weer op, en ditmaal trof hij Rafe vernietigend nauwkeurig. Kreunend van pijn haalde Rafe uit en raakte het kind op diens kin. Het was een flinke klap, want de jongen zakte meteen in elkaar.
Nog happend naar lucht wendde Rafe zich tot de oude man. ‘Luister nou eens,’ bracht hij uit.
De tak raakte Rafes achterhoofd, en hij zakte naast het kind in elkaar.
Langzaam kwam hij bij.
Wel verdraaid, zijn hoofd deed pijn. Methusalem had hem een flinke draai om de oren gegeven. En de jongen had hem een knietje gegeven. De totale vernedering.
Kon zijn dag nog erger worden?
De oude man zat op het pad met het kind in zijn armen. Hij wiegde het heen en weer en praatte tegen hem in rap, en zo te horen verontrust Siciliaans. Hij keek zelfs niet op toen Rafe met moeite overeind kwam.