Hij antwoordde niet en ze vervolgde: ‘U kunt herbouwen...’
‘Mettertijd.’ Hij richtte zich op in zijn stoel. ‘Maar het is niet Fawnwell alleen dat me vanavond bedrukt.’
Opnieuw knielde ze voor hem neer. ‘Het is toch niet de wind?’ Ze deed een poging tot plagen. ‘Ik heb nooit gemerkt dat u bang was voor naderend noodweer.’
Maar hij antwoordde nadenkend, ernstig. ‘Bang? Waarom bang zijn als ik er niets aan kan doen. Dat weet ik, maar toch... ik haat het om hulpeloos te zijn. Ik heb een afschuw van die macht over me. Ik vrees de... schade... die het zal aanrichten.’
Ze kneep in zijn hand en hij keek op haar neer, alsof hij ineens besefte dat ze er was.
‘Lieve help, wat zie je er mooi uit zo.’
‘Hoe... zo?’
‘Met je haar los, in het licht van het vuur...’
Zijn ogen dwaalden van haar gezicht naar haar hals en voor het eerst werd Charlotte zich bewust van haar eigen staat van gekleedheid. Maar in plaats van zich opgelaten te voelen, zoals ze had verwacht, werd ze vervuld van een vreemd gevoel van macht. Ze was deze kamer binnengekomen als een klein meisje, om haar geliefde meneer Harris te troosten, zonder te letten op kleding of betamelijkheid, alleen om de man van wie ze het meest hield in de hele wereld te kalmeren. Het was alsof ze, terwijl ze daar voor hem neerknielde, in de tijd van een paar pijnlijke hartslagen van klein meisje veranderde in begerenswaardige vrouw. En als ze zijn gezichtsuitdrukking goed begreep, was hij eveneens getuige van die schokkende gedaantewisseling. Maar misschien was alleen haar beeld van zichzelf veranderd, want ze had die blik in zijn ogen eerder gezien — die bewondering, dat verlangen — maar was destijds blind geweest voor de betekenis.
Hij boog zich dichter naar haar toe en bekeek haar goed. Hij bracht zijn hand naar haar gezicht en trok met zijn vingers zachtjes de lijn na van haar kaak, haar kin.
‘Ik heb altijd geweten dat je mooi zou worden, Charlotte. Maar voor mij was je altijd al mooi. Beloof me dat je al mijn dwaasheid morgenochtend vergeten bent — schrijf het maar toe aan de bliksem en de cognac — maar nu vind ik dat ik moet zeggen waar ik zeer binnenkort niet meer over zal mogen spreken.’
Ze deed haar mond open om iets te zeggen, maar ze was bang dat het de aangename betovering zou verbreken. Hij streek met zijn duim over haar zwijgende, geopende lippen en haar hart bonsde tegen haar ribben.
‘Ik houd al van je sinds je een klein meisje was, Charlotte — ik denk dat je dat wel weet — en ik houd nog steeds van je. Voor mij ben je het liefste schepsel dat God ooit heeft gemaakt. Je bent altijd zo hartelijk en toegenegen voor me... meer dan ik verdiende. Als ik mezelf zie in jouw ogen, ben ik de beste man op de wereld. Of tenminste in Kent.’
Zijn mond krulde in de scheve halve grijns die ze altijd had bewonderd en als onnadenkende reactie op zijn warme woorden boog ze zich dicht naar hem toe en drukte een snelle kus op zijn mond. Meteen verdween zijn grijns.
Hij stond ineens gegeneerd op en aangezien haar hand de zijne nog vastklemde, trok hij haar met zich mee. Hij keek op haar neer en wendde toen zijn blik af. ‘Je kunt beter weer naar bed gaan.’
Hij stond stokstijf stil, maar maakte geen aanstalten om zich van haar af te wenden of haar weg te sturen. Ze bleef voor hem staan en wenste dat ze hem nog eens kon kussen, om die troosteloze blik van zijn gezicht weg te vagen, om hem weer te zien lachen. Maar hij was zo lang dat ze er niet bij kon, haar hoofd kwam maar tot zijn schouders.
‘Toe maar,’ herhaalde hij ruw fluisterend en even wist ze niet of hij wilde dat ze wegging of gevolg gaf aan haar onuitgesproken verlangen. Ze voelde zich niet weggestuurd of afgewezen, maar aangemoedigd, eindelijk zeker van zijn genegenheid, waarvan ze de bedwelmende zoetheid proefde. Hoe kon het anders, nadat ze hem haar leven lang de knapste en slimste van alle mannen had gevonden? Na eindeloze jaren van hem te hebben gehouden, van hem te hebben gedroomd, jaren waarin ze gemeend had dat hij buiten haar bereik lag, maar nu was hij hier en hij hield van haar.
Ze pakte zijn hand, streelde hem tussen haar beide handen en kuste hem. Hij huiverde alsof ze hem pijn deed.
‘Laat me alleen.’
Ze keek hem aan, wilde emoties voeren door haar heen. ‘Hoe kan ik u alleen laten?’ Ze drukte zijn hand tegen haar hart. ‘Als ik ook van u houd?’
‘Maar,’ zijn ogen vielen op de weggegooide brief, ‘ik mag niet van jou houden.’
‘U houdt al van me.’
Langzaam gleed zijn hand lager en ze kon amper ademhalen. Ze leunde dichter tegen hem aan.
Hij fluisterde: ‘Charlotte, ik houd het niet meer. Ik ben maar een man.’
Ze hief haar gezicht naar het zijne en hij trok haar in zijn armen, bracht zijn lippen naar de hare en kuste haar diep. Hij viel half zittend in de stoel achter hem, tilde haar op zijn schoot, hield haar dicht tegen zich aan en bleef haar kussen.