Home>>read Onvoorwaardelijk free online

Onvoorwaardelijk(29)

By:Julie Klassen


‘Nee! Dat is het niet. Het is alleen dat hij... dat hij een bekende is van mijn familie. Tenminste, toen ik nog klein was. Het is een beetje pijnlijk, dat is alles.’

Mevrouw Krebs mompelde iets en zei toen: ‘Ja, ja.’ Ze vertrok en liet Charlotte achter in de zekerheid dat de vrouw geen woord geloofde van wat ze had gezegd.





9


Onze zijdeplant houdt aan het leven vast. De wortels liggen diep, als om de ploeg te ontwijken.

John Burroughs

Charlotte stapelde nog een paar kolen op het vuur, waste haar handen en gezicht in de wasbak, poetste haar tanden en stapte in bed. Ze controleerde of de kaars binnen handbereik op het nachtkastje stond. Ze trok de ruwe deken op tot onder haar kin en wachtte tot de slaap kwam — of een kreet.

De slaap kwam eerst, want toen de kreet kwam werd Charlotte met een schok wakker, haar plan even vergeten. Zachtjes om Mae naast haar niet wakker te maken, kroop ze uit bed en sloeg haar peignoir om zich heen. Ze nam de kaars mee naar de schoorsteenmantel, waar ze een brandhoutje uit de tondeldoos nam, het in het vuur hield en daarmee de lont aanstak. Toen liep ze op haar tenen naar de deur. Ze liep de kamer uit en sloot de deur zachtjes achter zich. Charlotte luisterde. Toen ze niets hoorde, hief ze haar kaars hoog op, dankbaar voor het licht, in de hoop dat het de angst zou verdrijven en de pijnlijke zenuwen die haar opvraten tot bedaren zou brengen.

De kreet klonk weer en ze voelde de zenuwen in haar buik.

Charlotte sloop door de donkere gang, de kaars flakkerde tegen de grijze muren en de stenen vloer onder haar kousenvoeten. De kille nachtlucht trok op door haar kousen, door haar nachtpon en peignoir. Maar het bibberen had minder met de kou te maken dan met het gekrijs. Zo’n griezelig geluid. Charlotte woonde nu lang genoeg in het Huis om alle soorten schreeuwen, gillen en kermen van barende vrouwen gehoord te hebben. Het waren aardse, worstelende, vastberaden geluiden – vreselijk om te horen, maar draaglijk door de heerlijke opluchting die volgde en als God het wilde de antwoordkreet van een pasgeboren kindje, die opklonk om de herinnering aan pijn en moeite weg te spoelen.

Dit geluid werd niet gevolgd door opluchting, niet door de antwoordkreet van nieuw leven. Deze kreet nam niet af en zwol niet aan op de regelmaat van de weeën; toenemend, opbouwend, en dan abrupt eindigend in een zuchtende stilte. Deze kreten werden plotseling afgebroken, urenlang, dagenlang zelfs tot zwijgen gebracht, alleen om dan weer op te rijzen in schrille wanhoop, in woede soms, in jammerlijk verdriet, alleen om een paar minuten later midden in een kreet op te houden. Dit schreeuwen nam niet geleidelijk af, bracht niets voort, niets of niemand werd verlost. Dit waren de kreten die Charlotte had leren vrezen, de kreten die haar kippenvel gaven en duisternis in haar ziel brachten.

Ze liep verder de gang door – in tegenoverstelde richting van de gemeenschappelijke ruimtes en de vondelingenafdeling – naar het eind. Ze wist dat de trap naar de bovenverdiepingen zich in het midden van het gebouw bevond en voor beide vleugels dienstdeed. Dus toen ze bij de achterste muur kwam waar de gang eenvoudigweg ophield, terwijl het schreeuwen nog steeds veraf klonk, raakte Charlotte in de war. Had het tochtige oude huis haar oren en haar hersenen bedrogen? Het schreeuwen klonk weer op, dichterbij maar nog steeds gesmoord. Ze probeerde een van de deuren, die uitkwam op een klein schoonmaakhok. Toen probeerde ze een andere deur, die uitkwam op een leeg vertrek. Waarom hadden ze haar dat niet aangeboden? Ze stak de kaars verder de kamer in en zag dat er geen haard en geen bed in stonden, maar alleen een paar oude stoelen en een kledingkast. Zonder de moeite te nemen de deur dicht te doen, probeerde ze de kast; een smal, kaal ding, een linnenkast misschien.

Ze tilde de klink op en de deur vloog met verrassende snelheid open. Charlotte hapte naar adem en liet de kaars bijna vallen. Ze kromde haar hand om de kaarsvlam en slaagde er maar net in hem brandende te houden. Ze keek achter de deur. Dit was geen kast. Dit was een tweede trappenhuis. Zo smal dat hij in het oorspronkelijke ontwerp van het huis waarschijnlijk was gemaakt om gebruikt te worden door bedienden. Een dienstmeisje kon stilletjes de gang in en uit, met kolen voor de slaapkamers boven of om nachtspiegels en dergelijke naar beneden te brengen.

En toen hoorde ze het weer – de gil, die wild door het trappenhuis klonk en haar van dichtbij doordrong. Wat was dit? Alle meisjes sliepen op deze verdieping, voor zover zij wist. De hogere verdiepingen waren moeilijk te verwarmen en het tehuis had onvoldoende personeel om alle beschikbare ruimtes te beheren. Ze had Gibbs horen klagen toen ze een ladekast van boven naar beneden had moeten halen en had begrepen dat enkele kamers boven nog gemeubileerd waren, terwijl andere voor opslag werden gebruikt. En dokter Taylor, wist ze, had daarboven vertrekken voor als hij ‘s nachts dienst had.