‘En spoel uw mond ook even.’
Zijn vader deed wat hem gezegd werd. Toen hij klaar was, zei hij zacht: ‘Misschien moest ik vanmorgen maar binnen blijven.’
‘Nee, vader. U weet dat de dienst u goed doet.’
‘Ik weet niet of ik het wel aankan.’
Daniel zuchtte zacht. Hij werd verscheurd door de verleiding opgelucht alleen te gaan, omdat de associatie met zijn vader niet hielp om een bloeiende praktijk op te bouwen – althans niet onder degenen die konden betalen – en uiteraard schuldgevoel om die gedachte. Hij keek naar zijn vader, die nu op de rand van zijn bed zat, en kon geen scheiding maken tussen zijn combinatie van gevoelens: lichte afkeer, medelijden, boosheid, beschermingsdrang en oprechte liefde.
‘Eens zien,’ begon Daniel zacht. Hij liep dicht naar zijn vader toe en tilde zijn kin op, keek hem in zijn ouder wordende gezicht. Zijn ogen stonden moe, maar waren niet bloeddoorlopen. Toen legde hij zijn pols tegen zijn vaders gegroefde voorhoofd. Warm, maar niet koortsig. Nu hij boven hem uittorende, zag hij hoe dun het haar van zijn vader bovenop werd en dat enkele witte kuifjes alle kanten op stonden. Zorgvuldig streek hij de verdwaalde haren glad, methodisch alsof hij een belangrijke medische behandeling uitvoerde.
‘Zo. Het toonbeeld van gezondheid en betamelijkheid.’
John Taylor grijnsde treurig. ‘Was dat maar waar, hè, jongen?’
‘Kom, vader, we willen niet te laat komen.’
Daniel en zijn vader zaten op de bank met hoge rug in een vak in de buurt van het midden van de kerk – een vak dat ze gewoonlijk deelden met de weduwe mevrouw Wilkins, oorspronkelijk met het maar al te duidelijke doel haar volwassen dochter kennis te laten maken met een begerenswaardige arts. Ze was te beleefd geweest om de uitnodiging in te trekken toen ze te weten kwam dat Daniel al getrouwd was. Een voor de hand liggende vergissing, besefte hij, aangezien niemand in die kerk zijn vrouw ooit had gezien.
Toen de man in het zwart zijn preek begon, dwaalde Daniels aandacht zoals gewoonlijk af. Als het hem gevraagd werd, zou hij waarschijnlijk toegeven dat hij naar de kerk ging omdat fatsoenlijke mensen dat nu eenmaal deden en dat het van een fatsoenlijke arts werd verwacht. Zijn geest ontving weinig voedsel — noch overtuiging — van de hoogdravende preken en formele liederen. Hij gaf er de Anglicaanse kerk niet de schuld van. Hij wist dat het probleem in zijn eigen ziel lag.
Terwijl hij daar zo zat, zijn vader aandachtig luisterend naast hem, de harde bank in zijn ruggengraat dringend, nam de diepe baritonstem van de dominee hem mee naar een andere kerk, in een andere tijd.
Hoelang was het geleden? Vijf jaar misschien. Hij was net teruggekomen van een bezoek aan mevrouw Lamb. Dokter Webb had haast om voor het eten thuis te zijn, maar drong eropaan dat hij de tijd nam. Hij vermoedde zonder twijfel dat Daniel zich terneergeslagen voelde. Die ochtend was hij door een jongen met een betraand gezicht naar een troosteloos huisje met een strodak geroepen, waar hij de grootmoeder al dood had aangetroffen, en nu het teleurstellende bezoek aan mevrouw Lamb. Daniel was de oude man dankbaar; hij voelde inderdaad behoefte om alleen te zijn.
Vanuit de richting van de pastorie kwam Daniel langs de kerk en wandelde op een ingeving het lege, galmende oude gebouw binnen. Het bleef bijzonder dat de kerk al zo oud was; sommige delen waren afkomstig uit de twaalfde eeuw. Nooit werd hij het moe om de unieke ornamenten te bekijken van de overigens bescheiden kerk; koorgewelf, dubbel loensvenster, verticale raamstijlen, muurschilderingen van de heilige Franciscus en Hendrik de Derde in rode oker. Afgelopen zondag had hij daar de diensten bijgewoond en even stelde hij zich voor dat hij de bulderende bariton van dominee Lamb nog tussen de stenen muren kon horen weergalmen terwijl hij zijn preek afstak vanaf de verheven kansel. Maar nee, het was er volkomen stil, afgezien van het ritselende omslaan van een blad. Hij keek om en zag in een van de achterste banken van het schip, op een plek die duidelijk gekozen was vanwege de brede bundel zonlicht, de tiener Charlotte Lamb zitten.
‘Juffrouw Lamb.’
‘Dag, meneer Taylor. Hoe gaat het met mijn moeder?’
‘Wat zwakker dan anders, helaas. Maar ze is in een goede stemming.’
‘Dat is moeder altijd. Was haar gezondheid maar zo goed als haar humeur.’
Hij wist dat het niet aan hem was om de prognose van dokter Webb te onthullen en daarom begon hij over iets anders. Hij knikte naar het zwarte boek dat het meisje tegen haar borst gedrukt hield en zei: ‘Mag ik vragen wat u daar zo aandachtig leest?’
‘Tja, dat is de Bijbel, zoals u ziet.’
‘En leest u die graag?’
‘Ja, natuurlijk. U niet?’
‘Helaas vind ik sommige delen nogal oninteressant, maar er zijn ook delen waar ik wel van houd.’