‘Een Franse sering. Syringa vulgaris.’
‘In mijn ogen is het een stok.’
‘Dat is misschien zo, maar over een jaar of twee pronkt hij met de geurigste seringentrossen.’
‘Uw moeder. Hoelang is ze...’
‘Twee jaar.’ Haar glimlach bevroor. ‘Vergeef me. Het spijt me.’
‘Het geeft niet.’ Ze zuchtte. ‘In de lente ging ik met mijn tante op reis, zoals ik vaak doe. Ons rijtuig passeerde een lange rij seringen in volle bloei en ik dacht eraan hoeveel mijn moeder hield van hun geur. Maar deze wordt niet zo groot als de gewone Engelse sering. Ik heb hem helemaal uit Limoges laten komen.’
‘Dat is een heel lief gebaar.’
Charlotte haalde haar schouders op. ‘Ze was me heel dierbaar.’
Ze ging weer aan het werk. Haar schop kletterde tegen iets stevigs en Charlotte bukte diep om een grote steen uit het gat te halen. Daarbij drong het storende besef tot haar door dat William Bentley genoot van een lange blik in het lijfje van haar jurk.
‘Meneer Harris spreekt vol achting over u, juffrouw Lamb. Ik weet dat ik hetzelfde heb gezegd over uw vader, maar eerlijk gezegd denk ik dat mijn oom met u het meeste op heeft van allemaal.’
‘Ik weet zeker dat u zich vergist,’ antwoordde Charlotte. Ze richtte zich op. ‘Meneer Harris is al lange tijd een vriend van onze hele familie. Zelfs moeder was dol op hem.’
‘En ik geloof dat ook u niet onverschillig tegenover hem staat.’
Denkend aan wat meneer Bentley tegen Bea had gezegd, kon Charlotte haar verlegenheid niet verbergen. ‘Natuurlijk niet. Meneer Harris is altijd heel vriendelijk geweest, de beste buurman die je je kunt wensen, haast een zoon voor vader.’
‘Een zoon? Dat denk ik niet. Dat zou maken dat zou u tot broer en zus maken, en ik geloof dat u dat geen van beiden prettig zou vinden.’
‘Meneer Bentley, spreek alstublieft niet zo. Het is niet gepast.’
Hij leek oprecht op zijn vingers getikt. ‘U hebt helemaal gelijk, juffrouw Lamb. Neem me niet kwalijk.’
‘Als u bedoelt wat ik denk dat u bedoelt, dan vergist u zich deerlijk.’
‘O ja? Dan moet ik bekennen dat ik opgelucht ben.’
‘Opgelucht? Waarom dat?’
‘Nou ja, ik zou teleurgesteld zijn als u al bezet was.’
‘Ik ben niet bezet, meneer Bentley. Ik ben pas zeventien.’
‘Zeventien. En mijn oom is... vijfendertig?’
‘Zo oud nu ook weer niet, denk ik.’
Hij keek haar onderzoekend aan en ze voelde zich onbehaaglijk onder zijn speurende blik.
‘In elk geval,’ ging ze vlug verder, ‘denk ik niet aan trouwen. Mijn zus is twee jaar ouder en zij denkt er ook niet aan.’
William keek omhoog naar het raam van de pastorie en Charlotte volgde zijn blik. Ze zag Beatrice fronsend op hen neerkijken. Toen ze hen omhoog zag kijken, schoot ze vlug weg.
‘Daar zou ik maar niet te zeker van zijn, Charlotte,’ zei meneer Bentley. Hij liet zijn blik weer op haar rusten. ‘Mag ik je Charlotte noemen?’
‘Ja, hoor.’
‘En jij moet me meneer Bentley noemen.’
Ze keek hem sprakeloos en verbijsterd aan.
Hij glimlachte, stak zijn hand uit en wreef met een onberispelijk gehandschoende vinger over haar voorhoofd. Ze liet het toe, bleef als een onderdanig schoolmeisje staan. Toen liet hij haar de vlek op zijn handschoen zien. ‘Aarde staat je niet, Charlotte. Blijf onbesmet van datgene waarvan je houdt.’
In de tuin van het landgoed bukte Charlotte onhandig met haar ronde middel om een steen op te pakken. Ze vroeg zich een ogenblik af waar William Bentley nu was en of hij echt van plan was om met haar zus te trouwen. Waren zijn bedoelingen ooit eerbaar geweest? Ze kwam voorzichtig overeind en slingerde de steen in de mossige vijver, waar hij met een doffe plop in belandde.
Onbesmet, laat me niet lachen.
Diezelfde middag reed Charles Harris op zijn paard van zijn landgoed naar de pastorie van Doddington.
Een jonge knaap dreef een tiental schapen over het weidepad, dus hij moest zijn paard inhouden om ze te laten passeren. De jongen tikte aan zijn hoed, maar Charles knikte slechts kortaf terug. Hij was niet in de stemming voor onderbrekingen, nam de teugels kort en dreef zijn paard de wal op en om het ommuurde kerkhof heen. Tot zijn ergernis zag hij de grijze ruin van zijn neef voor de pastorie staan. De oude Buxley poogde het zenuwachtige paard aan het hoofdstel vast te houden. Wat is die jongen nu weer van plan?
Daar kwam William aan in zijn groene jas en das en mooie hoed, met zijn onmiskenbaar zelfvoldane glimlach.
‘Hallo, oom. Sorry dat ik niet kan blijven om een praatje te maken. Dringende zaken roepen.’
De jongeman was een charmeur en een intrigant. Charles had zijn bezoeken aan de pastorie moeten ontmoedigen, maar nu was het te laat.