‘Waarom ter wereld...?’ begon Charlotte.
‘Niemand wil deze arme kindjes zogen. Op die manier is de syfilis besmettelijk. Ze proberen de baby’s met de hand te voeden, maar dat is niet natuurlijk. Dit ook niet, maar het werkt een stuk beter.’
Mevrouw Krebs, die een ander ingebakerd kindje hielp bij de zwarte geit te drinken, zei: ‘Ik was net zo onthutst als u ongetwijfeld bent, juffrouw Smith, toen dokter Taylor het voorstelde. Maar hij wist waar hij het over had. Hij zei dat de Fransen het vaak zo doen en dat we hier ook best een poging konden wagen.’
Terwijl Charlotte toekeek, sprong de witte geit van het bedje, liep door naar een bedje aan het eind van de rij en sprong er gretig op. Sally volgde en hielp opnieuw het wachtende kindje met haar gehandschoende handen naar de uier.
Dokter Taylor kwam naast Charlotte staan. ‘Het is alsof de geiten weten welke baby’s ze moeten voeden. De witte voedt altijd deze en de zwarte de anderen. Zelfs als we de kindertjes in een ander bedje leggen, vindt de geit haar eigen kinderen om te zogen.’
‘Verbijsterend.’
‘Ja, hè? Maar het blijft beroerd. De meeste van deze kinderen hebben weinig hoop het eind van de maand te halen.’
‘Echt?’ Voordat ze het wist had Charlotte een stap achteruit gedaan.
‘Het is een verdrietige zaak. Maar we doen ons best.’
Charlottes opgewekte visioenen van slaapliedjes zingen voor gezonde roze baby’s leken nu dwaas. Ze voelde zich misselijk worden.
‘Kan er niets aan gedaan worden?’ vroeg ze.
‘Tja. Bidden, natuurlijk. En God danken voor de geiten.’
6
De wortel van de zijdeplant, het enige deel dat gebruikt wordt, is een tegengif, zowel tegen de schadelijke effecten van giftige kruiden als tegen de beten en prikken van giftige beesten.
Nicholas Culpepper, zeventiende-eeuws kruidenkenner
Een paar uur later stond Daniel in de hal van het tehuis aanwijzingen te geven aan de stroom vrijwilligers die binnenkwam met kisten en bundels gedoneerde spullen. Hij keek op en zag Charlotte op hem af komen uit de richting van de vondelingenafdeling. Meteen stapte hij naar voren, in de hoop haar uit het zicht te houden.
‘Juffrouw Smith,’ zei hij met gedempte stem, ‘mag ik een tijdelijk verblijf in de tuin voorstellen? Het krioelt hier van de vrouwelijke liefdadigheidstypes en ik heb begrepen dat verscheidenen uit Kent komen.’
Haar ogen werden groot toen ze met een ernstig gezicht langs hem heen de hal in keek.
‘Dank u, dat zal ik doen.’
Ze draaide zich meteen om en verdween in de richting waaruit ze was gekomen. Maar niet vlug genoeg.
Daniel draaide zich om en botste haast op een rijke dame met een mager gezicht, in donkerrood fluweel en met een hoed met pluimen.
‘Die vrouw met wie u zojuist sprak... dat was toch Charlotte Lamb?’ Ze probeerde reikhalzend langs hem heen te kijken.
‘Lamb? Ik geloof niet dat we hier iemand met die naam hebben.’
‘Ja, ja, dat was Charlotte. Ik weet het zeker.’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Er zijn zo veel mensen vandaag, met uw groep erbij, en ons personeel en de vrijwilligers...’
‘Maar u stond net met haar te praten.’
‘O ja? Ik geloof dat de laatste dame met wie ik sprak een vrijwilligster was, die dekens kwam brengen. Hoort ze niet bij u?’
‘Nee.’
‘Nou, het is een zegen dat er zo veel vrijgevige mensen als u zijn gekomen. Ik kan het niet meer bijhouden.’
Ze deed haar mond open om nog iets te zeggen, haar gezicht stond duidelijk sceptisch. Maar in plaats van hem verder te ondervragen, krulde haar mond in een katachtige grijns. ‘Ik weet wat ik zag. Of moet ik zeggen wie.’ Ze draaide zich om en schreed weg door de hal.
Charlotte wandelde door de tuin van het landgoed en ademde de buitenlucht in. Ze probeerde de beelden die ze op de syfilisafdeling had gezien van zich af te zetten. Ze stak haar hand in de zak van haar jurk en voelde de brief van haar tante, die ze bij zich droeg als een troost, een soort reddingslijn. Ze wist wie haar tante bedoelde met haar versluierde zinspeling op Beatrice’ ‘heer’.
Charlotte herinnerde zich nog goed de eerste keer dat ze William Bentley had ontmoet. Tenminste, voor het eerst sinds een lange tijd. Toen ze kleine kinderen waren had ze hem bij verschillende gelegenheden gezien, maar daarna een aantal jaren niet, totdat hij drie of vier jaar geleden ineens onverwacht bij hen in de salon stond.
‘De heer William Bentley,’ had Tibbets aangekondigd en zich toen achteruit uit de kamer teruggetrokken, de deuren achter zich dichttrekkend.
De jongeman die voor hen stond, was slank en niet veel langer dan het dienstmeisje dat hem had binnengelaten. Hij was een jaar of achttien, schatte Charlotte, een jaar ouder dan zij destijds, maar hij had het zelfvertrouwen van een ouder iemand.