Anatoly Liberman, The Oxford etymologist
Er was twee jaar voorbijgegaan nadat Charlotte met de familie Taylor teruggekeerd was naar Londen.
Ze liep langzaam over de keienstraat naar het oude opvanghuis op Store Street. Het Zijdeplanthuis, dacht ze wrang aan de bijnaam waarmee het tot zijn schande werd aangeduid. Ze kon het haast niet geloven dat het meer dan drie jaar geleden was dat ze voor het eerst deze weg was gegaan, met het kind in haar lichaam. Het was nu herfst en kouder, en onder Charlottes wollen cape was net als destijds een lichte uitpuiling zichtbaar.
Ze klopte niet aan bij de voordeur van het Huis, maar liep om naar de achtertuin en liet zichzelf binnen door de tuindeur. Gibbs keek op van haar bureau toen ze binnenkwam en keek vragend naar haar ronde buik.
Charlotte haalde haar uitpuilende handtas onder haar cape vandaan.
‘Je kunt in deze buurt niet veilig in het volle zicht je tas aan je hand laten bungelen,’ zei ze.
Gibbs schonk haar een van haar zeldzame lachjes. ‘Fijn je te zien, Charlotte. Sally verwacht je al.’
‘Charlotte. Daar ben je,’ riep Sally, die de gang door kwam. ‘Precies op tijd.’
‘Missy!’ schreeuwde Anne Taylor vrolijk. Het kleine meisje, dat nu bijna drie jaar oud was, maakte zich van Sally los om op haar toe te rennen en haar armen om Charlottes benen te slaan.
Charlotte bukte om haar te omhelzen. ‘Lieve help, ik ben maar een uurtje weggeweest.’ Ze keek op naar haar vriendin. ‘Bedankt voor het oppassen.’
‘Ik vond het ook leuk.’
‘Hoe gaat het met dat nieuwe meisje?’
‘Die met dat roodbruine haar?’
‘Ja... Meg.’
‘O, ze krijgt de slag al aardig te pakken. Ze voedt haar kleintje als een ouwe rot in het vak. Ze vindt je een beste lerares.’
‘Mooi. Ik zal haar morgen een bezoek brengen.’
‘En hoe ging het met winkelen?’ vroeg Sally.
‘Ik heb een paar nieuwe dingen gevonden voor een meisje dat veel te hard groeit.’
‘Laat zien!’ riep Anne.
‘Je mag het zien, maar laten we wachten tot we thuis zijn, goed?’
‘Is grootvader thuis?’
‘Ik geloof van wel.’
‘Laten we dan gauw gaan!’
‘Ja, zo...’
‘Het geeft niet, Charlotte, gaan jullie maar. Thomas is over een paar minuten vrij en dan lopen we samen naar huis.’
‘Hoe gaat het met Thomas?’
Sally glimlachte met stralende ogen. ‘Geweldig, zoals je weet. Hij vindt het heerlijk om voor dokter Taylor te werken. Is dol op mij.’ Ze zuchtte. ‘Nooit gedacht dat ik zo’n man als echtgenoot zou krijgen... dat ik een echtgenoot zou krijgen. En zo’n beste vader als hij is voor Dickie.’
‘Ik ben zo blij voor je, Sally.’
‘Zoals ik altijd zeg, ik heb het aan jou te danken.’
Charlotte schudde haar hoofd. ‘Ik heb jullie alleen aan elkaar voorgesteld.’
‘Toch voel ik me schuldig, Charlotte. Jij kende hem eerder dan ik. Ik denk toch vaak...’
‘Schei uit, Sally. Maak je geen zorgen over mij.’
Anne stak haar handjes omhoog, ze wilde opgetild worden.
‘Met mij is het best. Met ons.’ Charlotte hield een van Annes handjes vast en legde haar andere hand op het hoofd van het kind. ‘Nietwaar, schatje?’
In de eetkamer van het stadshuis van de Taylors heerste Charlotte over het ontbijt.
‘Kom nu, meneer Taylor, ga zitten en eet uw pap,’ drong Charlotte aan.
‘Ach, Charlotte,’ zei John Taylor, ‘ik heb vanmorgen geen trek.’
‘Ontbijten is belangrijk, dat weet u als een van de bekendste artsen in Londen heel goed...’
‘Dat is lang geleden.’
‘En u wordt het weer, als ik mevrouw Krebs zo hoor. Kom nu alstublieft bij ons zitten en eet. Dat willen we graag, hè Anne?’
‘Ja, grootvader. Eten! Eten!’
‘Nou, goed dan. Twee zulke mooie meisjes kan ik niet teleurstellen.’
Toen ze met z’n drieën net aan de pap en thee zaten, kwam Daniel Taylor binnen, verfomfaaid en met rode ogen van een lange nachtdienst in het Huis.
‘Goedemorgen, dokter Taylor,’ zei Charlotte. ‘Hebt u een prettige avond gehad?’
‘Helemaal niet.’
‘Het spijt me dat te horen.’
‘Gaat het weer wat beter met de financiën van het Huis?’ vroeg zijn vader.
‘De druk is enigszins van de ketel, ja.’
‘Voortreffelijk!’
‘Zo ver zou ik niet willen gaan.’
‘Kom. Ga zitten.’ Charlotte schepte nog een kom vol met pap. ‘Eet wat.’
Met een dankbare glimlach nam dokter Taylor plaats. ‘Werkt u vandaag op de vondelingenafdeling, vader?’
‘Ja. En mevrouw Moorling heeft me gevraagd een van de nieuwe patiënten na te kijken. Het arme kind is doodsbenauwd voor dokter Preston.’