‘Lizette!’ schreeuwde hij. God, help me!
Hij rende over de rotsen en plonsde het water in, nauwelijks de tijd nemend om zijn laarzen uit te trekken en op het strand te gooien. Toen zwom hij achter haar aan. Hij probeerde te peilen waar hij haar onder had zien gaan. Hij meende althans – vreesde – dat zij het was.
Toen hij de plek bereikte, dook hij naar beneden. Hij zocht radeloos door het koude, donkere water. Gedwongen door zijn longen zwom hij omhoog en zoog lucht in. Radeloos zocht hij het oppervlak af.
Hij hoorde schreeuwen en keek met een ruk om. Daar stonden Thomas en Kendall op de kust. Daniel wist dat Kendall nooit had leren zwemmen en dook weer naar beneden, amper aandacht schenkend aan de mannen. Hij zwom dieper en dieper, zijn lange armen uitgestrekt, zijn vingers harkend door het water. Daar! Hij kreeg een handvol stof te pakken. Hij hield vast en schopte zich dichterbij, sloot een arm om de gestalte en probeerde haar naar het oppervlak te sleuren. Eerst kon hij haar amper optillen, maar toen kwam ze omhoog. Hij schopte en maaide met alle macht door het water. Hij voelde haar bewegen, haar benen uitslaan naast hem en verheugde zich. Ze leefde!
Hij brak door het oppervlak en vulde zijn brandende longen met lucht. Pas toen besefte hij dat Thomas er was, dat hij aan was komen zwemmen en hem had geholpen Lizette naar boven te halen. Algauw werd zijn dankbaarheid gedempt toen tot hem doordrong dat het Thomas’ bewegingen waren die hij naast zich had gevoeld.
De lange japon die Lizette droeg, was doorweekt met water en een verzwaard anker geworden dat hen alle drie naar beneden trok. Langzaam en pijnlijk maaiden de twee mannen met hun armen en benen door het water om aan land te komen. Samen sleepten ze Lizette voorzichtig naar de kust. Richard Kendall waadde de branding in om hen te helpen en samen legden ze haar voorzichtig neer op het kiezelstrand.
Richard boog zich over haar heen op zoek naar een ademhaling. Hij draaide haar op haar zij en begon op haar buik te drukken, waarbij een stroom water uit haar mond kwam.
‘Ik moet Anne vinden!’ Daniel rende door de branding en dook weer in het water. Thomas kwam achter hem aan.
Heen en weer zwommen ze, maaiend door het donkere water, maar ze haalden slechts handenvol schalie en wrakgoed boven. Na een eindeloos aantal uitputtende duiken, viel Daniel hijgend op de kust. Thomas crawlde achter hem aan.
‘Ze is er niet meer,’ zei Richard.
‘Ik weet het. We hebben haar niet kunnen vinden.’
‘Ik bedoel je vrouw. Ze is er niet meer. Ik kon haar niet weer tot leven wekken.’
Daniel kneep zijn handen tot vuisten en drukte ze tegen zijn voorhoofd en in zijn oogkassen. Toen kroop hij op handen en knieën over de natte kiezels naar het uitgestrekte lichaam van zijn vrouw.
Hij legde zijn hand op haar borst, keek op naar haar gezicht en streelde haar vochtige wang.
‘Het spijt me, Daniel,’ zei Kendall zacht.
‘Ze wilde naar huis. Naar Frankrijk. Ze probeerde erheen te zwemmen.’ Daniels stem begaf het.
Richard legde een hand op zijn schouder.
Daniel kreunde en ging zitten, trok Lizette op zijn schoot, in zijn armen. ‘Ik heb Anne niet kunnen vinden. Ik weet dat je haar niet kwijt wilde. Ik heb mijn best gedaan, echt waar...’
Kendall stuurde Thomas naar het vakantiehuis om een paar dekens te halen. Eén om hem te verwarmen, veronderstelde Daniel. En een om het lichaam van zijn vrouw te bedekken. Hij kon niet ophouden met beven, zijn strakgespannen spieren trokken samen. Het water van het Kanaal was koud, zelfs in deze tijd van het jaar. Had de kou haar bewusteloos gemaakt, al voordat ze verdronk?
Even werd hij overvallen door het verlangen om de zee weer in te lopen die zijn vrouw, zijn dochter en zijn ongeboren kind had genomen. Laat de zee hem ook maar nemen. Als er maar een einde kwam aan die verpletterende pijn.
Maar terwijl hij de gedachte nog koesterde, weerklonken zijn eigen woorden tegen Lizette in zijn hoofd. ‘Je bent God niet.’
‘O, God...’ Hij kreunde en begon te snikken. Hoe moest hij verder? Het was allemaal zijn schuld. Hoe kon hij zichzelf ooit vergeven?
‘Daniel,’ zei een stem achter hem zacht. Of misschien had hij het zich verbeeld.
‘Goeie help!’ riep Kendall naast hem uit. ‘Is dat Anne?’
Daniel draaide zich om. Daar stond Charlotte, met de zon in haar rug, die een gouden glans om haar heen wierp. Hij huiverde. Hij moest verdoofd zijn of zich dingen inbeelden.
‘Ja,’ zei het Charlotte-beeld. ‘Ik vond haar slapend aan de kust. Omringd door stenen en wrakhout.’
‘Wat een geluk,’ zei Kendall, ‘Daniel! Met Anne is alles goed. Ze leeft! Hoor je me?’
Daniel bleef sprakeloos zitten toen Charlotte naar hem toe liep. De tranen stroomden haar over de wangen toen haar blik even naar Lizettes stille gestalte ging en ze haar ogen daarna afwendde.