‘De dokter denkt dat ik een infectie heb. Ik weet alleen dat ik het uitschreeuw van de pijn als ik mijn zoon probeer te voeden. Dan begint Crispin ook te huilen en meneer Henshaw begint te schreeuwen.’
Charlotte schudde vol medelijden haar hoofd.
‘Ik neem het hem niet kwalijk,’ zei mevrouw Henshaw. ‘Wat voor een vrouw kan haar eigen kind niet voeden? Hij zegt dat zijn eigen moeder hem heeft gezoogd en hij wilde zijn zoon niet uitbesteed hebben aan een ruwe, hebzuchtige lompe trien. O! Neem me niet kwalijk, ik bedoelde u niet...’
‘Het geeft niet. Ik heb zulke meningen eerder gehoord. U bent niet de enige vrouw die moeilijkheden heeft, mevrouw Henshaw.’
‘Noem me alsjeblieft Georgiana.’
‘Goed, Georgiana. En je kunt mij Charlotte noemen.’
‘Dank je.’
‘Ik heb dat één keer eerder gezien. In de kraamkliniek.’
‘O, ja? Is het te genezen?’
‘Natuurlijk. Ik zal Crispin een paar dagen voor je voeden terwijl je herstelt. Het ziet ernaar uit dat hij niet goed toegehapt heeft.’ Georgiana boog haar hoofd en haastig voegde Charlotte eraan toe: ‘Maar hoe moet je dat weten als niemand het je laat zien? Vrouwen hebben dit vanaf het begin van de schepping gedaan, maar het gaat niet altijd zo vanzelf als je zou denken.’
Georgiana deed een poging tot een glimlach. Wat een lief, vriendelijk gezicht had ze. Charlotte mocht Georgiana Henshaw heel graag en voelde zich haast net zo moederlijk ten opzichte van haar als ten opzichte van de kleine Crispin. Maar haar man... met hem had ze het liefst zo min mogelijk te maken.
‘Mijn eigen moeder is helaas overleden,’ zei Georgiana treurig.
‘De mijne ook.’
‘Ik heb één zus. Maar die woont ver weg in Newcastle. Heb jij een zus?’
‘Ja. Maar die is ook ver van me weg.’
28
(De zijdeplant) werd in vroeger tijden ook gebruikt om pijlen te vergiftigen Ook wekt hij braken op bij vogels die de monarchvlinder eten.
Jack Sanders, The secrets of wildflowers
Zijn vrouw braakte dagelijks in de wasbak en veegde dan haar mond af met een zijden zakdoekje. Ze deed het elegant, haast damesachtig. Althans tot ze begon te razen en te tieren. ‘Wat is er?’ vroeg Daniel.
‘Niets. Ik ben alleen ziek van dat smerige Engelse voedsel.’
‘Gaat het nu weer?’
‘Oui... maintenant. Waarom staat mevrouw Beebe niet toe dat Marie onze maaltijden bereidt? Als ik nog één keer die ellendige in schapenvet gebakken kool moeten eten, spuug ik mijn hart uit mijn lijf.’
Hij lachte en hielp haar overeind.
‘Dit is niet grappig. C’est terrible.’
‘Zo erg is het niet.’
‘Voor jou niet. Jij bent hier alleen aan het einde van de week. Ze bewaart de pensbrij en vette kool tot jij naar Londen bent.’
Hij glimlachte. ‘Zullen we morgen naar de herberg in het dorp gaan? Kendall zei dat het eten daar uitstekend is.’
‘Ik betwijfel of ze in dat kleine vissersdorpje iets hebben wat op cuisine lijkt.’
‘Nou, laten we het erop wagen, goed?’
‘Ik weet niet of ik me ertoe in staat zal voelen, Daniel. Laten we zien wat de dag van morgen brengt.’
‘Dokter Taylor?’
Hij deed zijn ogen open. Mevrouw Beebe stond in de deuropening van de salon.
‘Hm?’ Hij was in slaap gevallen in een stoel, vermoeid van de reis met de postkoets en de lange nachten daarvoor in het Huis. Hij had bijna een uur geslapen.
‘Ik vond dat u het moet weten... mevrouw is naar buiten gegaan in de regen.’
‘Wat?’ Hij keek naar het raam. Het had de hele middag gegoten en nu miezerde het gestaag. ‘Wanneer?’
‘Een kwartier of langer geleden.’
‘Heeft ze gezegd...?’
Mevrouw Beebe schudde haar hoofd. ‘Ze heeft geen woord gezegd. Ik wilde meneer Beebe achter haar aan sturen, maar nadat mevrouw zo tegen me tekeer is gegaan na het eten is hij niet zo vriendelijk gestemd over haar... als u begrijpt wat ik bedoel.’
‘Ik begrijp het. En het spijt me. Ik zal gaan. Zit er verder maar niet over in. Mevrouw Taylor is dol op regen.’
Dit was niet waar en hij voelde zich schuldig om de leugen en om de bedoeling die hij ermee had. Hij wilde niet dat anderen het merkten... hij wilde het zelf niet eens weten. Het is weer zover...
Hij vond zijn vrouw op het bankje dat uitkeek over de zee.
Ze zat volkomen stil, haar haar, jurk en gezicht waren volledig doorweekt.
‘Lizette, mijn lief, wat doe je?’
‘Ik probeer Frankrijk te zien. Frankrijk te ruiken. En na die walgelijke avondmaaltijd wil ik Frankrijk proeven. Ik kan het overdag niet zien met die regen en mist altijd in dit land...’
‘Het Kanaal is hier te breed. Ik wou dat ik er met je naartoe kon gaan, maar het is nog te onstabiel...’