Onvoltooid verhaal
Toen Nicolas bij het Gallo Nero aankwam vond hij dat het meer weg had van een privéwoning dan van een hotel: een breed, okergeel pand met een donkerrood dak en groene luiken. Een eindje verderop stonden Lamborghini’s, Ferrari’s en Jaguars geparkeerd. Hij liep een paar treden op, en daar zwaaide de deur open. Een slanke vrouw in een zwart mantelpakje sprak zijn naam uit alsof er geen verrukkelijker klank op aarde was. Malvina en hij werden een lobby binnengeleid die er volstrekt niet uitzag als een hotellobby, maar eerder als de uitnodigende ingang van de woning van een vriend: betegelde vloer, balkenplafond, een stenen open haard met daarboven een schilderij van een haan, comfortabele witte banken, felgekleurde kussens, planten, salontafels, stapels boeken en tijdschriften. De openstaande erkerramen boden zicht op het met kaarsen verlichte terras, en hij hoorde geroezemoes, gelach, het gerinkel van ijsblokjes en het getingel van een piano die ‘The Girl From Ipanema’ speelde. Het Gallo Nero rook naar kaneel, zonneschijn, citroen en lavendel, maar vooral naar plezier en geld.
Twee weken geleden, op een smoorhete dag begin juli in Parijs, had Frédérique, een mooie, blauwogige journaliste met een brede lach die voor een glossy werkte, tijdens de lunch bij La Cigale Récamier gezegd: ‘Nicolas, je moet echt eens naar het Gallo Nero gaan.’ Het ideale luxe ontsnappingsoord, had ze het genoemd. Makkelijk te onthouden. De zwarte haan. Hij zocht het op. Exclusief. Het soort plek waar de happy few zich discreet verzamelen. Het resort lag op een piepklein eilandje voor de Toscaanse kust. Het had een privérotsstrand dat bereikbaar was via een James Bond-achtige, in de rotswand gebouwde lift, een beroemde chef-kok, tennisbanen en een niervormig zoutwaterzwembad. Het was schandalig duur. Maar aanlokkelijk was het wel. Hij snakte ernaar de benauwde Parijse zomer te ontvluchten. Bovendien was hij sinds 2003, sinds die reis met zijn beste vriend François, niet naar de Italiaanse kust geweest. Hij belde het Gallo Nero. De hooghartige persoon die de telefoon opnam deelde hem mee: ‘Het spijt me, signor, we hebben voor die week geen kamers meer beschikbaar. U moet bij ons maanden van tevoren boeken.’ Hij mompelde een verontschuldiging en vervolgde: ‘Kan ik mijn naam en telefoonnummer achterlaten voor het geval u toch een kamer vrij hebt? Mijn vriendin is jarig, en... eh...’ Een zucht aan de andere kant van de lijn. Hij nam aan dat een zucht ja betekende en zei: ‘Nicolas Kolt.’ Voordat hij aan zijn telefoonnummer kon beginnen hoorde hij een gesmoord gekreun. ‘Pardon?’ zei de vrouw hijgend, alsof iemand haar keelde. ‘U zei Nicolas Kolt.’ Hij was dit zo langzamerhand wel gewend, maar het deed hem nog steeds goed. ‘De schrijver? De auteur van De envelop? Signor Kolt, u had me meteen moeten zeggen wie u bent; natuurlijk hebben we een kamer voor u. Sterker nog: een van onze mooiste kamers, met een prachtig uitzicht over de Monte Argentario. Wanneer kunnen we u verwachten, signor Kolt?’
Hij was donderdagavond laat aangekomen, met een uitgeputte Malvina in zijn kielzog, na een lange reis: eerst de vlucht van Parijs-Charles de Gaulle naar Rome-Fiumicino, waar ze opgewacht werden door een chauffeur, en daarna de rit langs de kust. Deze vrijdagochtend ligt Malvina nog te slapen in de grote kamer, die inderdaad prachtig is. Smaakvolle zandkleurige en beige tinten, aquarellen van Italiaanse dorpen, roomwitte gordijnen en beddensprei. Witte rozen, schaaltjes met vijgen en druiven. Een envelop met daarin een persoonlijk welkomstwoord van de hotelmanager, dr. Otto Gheza. Nicolas staat vroeg op, doet zijn best om Malvina niet wakker te maken en werpt vanachter de gordijnen een blik op het balkon met de twee ligstoelen, vierkante teakhouten tafel en laurierboompjes in pot. Hij schiet zijn zwembroek aan en de donzige badjas die aan de deur hangt, en sluipt met een zwart Moleskine-notitieboekje en een zwarte Montblanc-vulpen in zijn hand de kamer uit om op het terras te gaan ontbijten. Het valt Nicolas op dat het voltallige personeel, van de strenge dame die de scepter zwaait over de kamer tot het dienstmeisje dat flessenwater brengt, zijn naam lijkt te kennen. Ze kennen zijn naam en spreken die correct uit, op z’n Russisch, met een ronde ‘o’, alsof ze zich ervan bewust zijn dat het een afkorting is van Koltsjin. Ze lachen hem toe, maar hun lach heeft niets huichelachtigs of kruiperigs. Hij had Malvina tijdens de vlucht verteld dat het hotel weinig kamers had – niet meer dan een stuk of twintig – en ’s winters dichtging, maar van april tot september vol zat. Hij vertelde Malvina ook dat hij op de website had gelezen dat het Gallo Nero in de jaren zestig ontsproten was aan de verbeelding van een Amerikaanse piloot en een Romeinse erfgename, die verliefd op elkaar waren geworden en deze villa boven de zee hadden laten bouwen. Omdat ze kinderloos waren gebleven werd het landgoed dertig jaar later verkocht aan een rijke Italiaan, die er een hotel van had gemaakt. Malvina vond het romantisch, zoals Nicolas al had verwacht. Malvina geloofde heilig in romantiek, een eigenschap van haar die hem vaak vertederde.