‘Jongen, dit is het belangrijkste wat jou in je hele leven zal overkomen. Nu maar hopen dat het goed afloopt, maar ik heb daar zo mijn twijfels over.’
Een andere agent, Neal Richards, kwam snel naar hen toe gerend en zei: ‘Ik blijf wel hier, Charlie. Het is waarschijnlijk geen goed idee om hem hier helemaal alleen achter te laten.’
Charlie keek zijn collega snel even aan en zei: ‘Weet je zeker dat je niet mee naar het feestje wilt, Neal?’
Richards lachte grimmig en zei: ‘Ik wil op dit moment zelfs niet binnen een kilometer afstand van Michelle Maxwell zijn. Ik blijf hier wel bij de jongen.’
Richards ging naast Simmons in de auto zitten, en die zette zijn bestelwagentje dwars over de weg, zodat er niemand in of uit kon. Ze keken toe hoe de lange stoet agenten en rouwenden uit het zicht verdween en speurden in alle richtingen het landschap af. Hoewel ze nu volkomen alleen waren, liet Simmons toch zijn hand stevig op zijn pistool rusten. Er verscheen zelfs een kreuk in het zwarte leer van zijn handschoen, zo stevig klemde zijn hand zich om de kolf. Hij wierp de ervaren agent een zenuwachtige blik toe.
‘Ik weet dat u het me waarschijnlijk niet mag vertellen, maar wat is daar in hemelsnaam gebeurd?’
Richards nam niet de moeite om hem aan te kijken. ‘Je hebt gelijk. Daar mag ik je niets over vertellen.’
‘Ik ben hier opgegroeid. Ik ken hier elke centimeter. Achterhonderd meter verderop loopt een zandweggetje dwars over het terrein. Als je daaroverheen rijdt en dan het terrein aan de andere kant verlaat, ben je hier 10 kilometer vandaan voordat je er zelfs maar erg in hebt.’
Nu keek Richards hem wél even aan. ‘Is dat zo?’ Hij boog zich naar Simmons toe en stak zijn hand in zijn zak. Meteen daarna lag Secret Service-agent Neal Richards voorover op de autostoel, met het pakje kauwgom dat hij uit zijn zak had gevist nog in zijn hand geklemd. Midden in zijn rug zat een klein rood gaatje. Simmons keek in de laadruimte van het bestelbusje, waar de vrouw die zojuist onder het dekzeil vandaan was gekomen, de geluiddemper van haar pistool schroefde.
‘Een klein kaliber dumdumkogel,’ zei ze. ‘Ik wilde dat hij in het lijk zou achterblijven. Dat geeft minder troep.’
Simmons glimlachte. ‘Zoals die man net zei: “Dit is echt heel belangrijk.”’ Hij haalde het radiomicrofoontje van de overledene uit zijn zak, plus de bijbehorende batterij, en nadat hij die allebei ver in het bos had gegooid, reed hij weg in de richting van het uitvaartcentrum. Vijfhonderd meter verderop draaide hij een met onkruid overwoekerd zandweggetje op. Ze duwden het lijk van agent Richards in een ravijn naast het zandweggetje waar zoveel struikgewas overheen was gegroeid, dat het van veraf niet te zien viel. Hij had niet gelogen tegen de Secret Service-man; dit was een volmaakte ontsnappingsroute. Na nog eens 100 meter rijden en twee bochten in de weg kwamen ze bij een verlaten schuur waarvan het dak gedeeltelijk was ingestort. Hij reed rechtstreeks naar binnen, stapte uit en trok de schuurdeuren dicht. In de schuur stond een witte pick-uptruck.
De vrouw kwam tevoorschijn uit de laadruimte van het bestelwagentje. Ze leek nu in niets meer op een bejaarde weduwe. Ze was jong en blond, slank maar lenig en gespierd, en ze ging gekleed in een spijkerbroek en een wit mouwloos T-shirt. Ze had in haar nog maar betrekkelijk korte leven al vele namen gebruikt en tegenwoordig werd ze Tasha genoemd. Hoe gevaarlijk Simmons ook mocht zijn, Tasha was nog veel gevaarlijker. Ze beschikte over een eigenschap die voor stijlvolle moordenaars onontbeerlijk is: ze had geen geweten. Simmons trok zijn uniform uit, zodat er een spijkerbroek en een T-shirt tevoorschijn kwamen. Daarna haalde hij een doos met schminkspullen uit de laadruimte van de pick-uptruck, zette de pruik af en trok de bijpassende bakkebaarden los. Nadat hij ook alle andere onderdelen van zijn vermomming had verwijderd, bleek hij een wat oudere man met donker haar te zijn.