‘Dat denk ik ook helemaal niet. Daar ken ik je te goed voor.’
‘Nou, mensen veranderen soms. Echt waar.’
Ze tilde haar tas op. ‘Is het goed als ik nog eens langskom?’ En snel voegde ze eraan toe: ‘Ik beloof dat ik dat niet meer zal doen.’ Ze keek even naar de keukentafel.
‘Waarom deed je het eigenlijk?’
‘Acht jaar geleden ben ik iets kwijtgeraakt wat belangrijk voor me was. Vanochtend heb ik geprobeerd het allemaal terug te krijgen, op een manier die dom en gênant bleek te zijn.’
‘Waar zou het goed voor zijn om elkaar weer op te zoeken?’
‘Ik moet je echt nog eens iets vragen.’
‘Vraag maar.’
‘Niet nu. Een andere keer. Je hoort nog wel van me.’
Nadat ze weg was gegaan, begon hij de rommel op te ruimen in de keuken. Binnen een paar minuten was alles weer schoon en ordelijk. Kon hij het met zijn leven maar net zo aanpakken. Hij had echter het gevoel dat er nog een heleboel andere dingen aan scherven zouden vallen voordat dit voorbij was.
•15•
Michelle nam een korte vlucht naar North Carolina. Omdat ze geen politie-insigne en -identiteitskaart meer had, moest ze haar pistool en het mesje dat ze altijd bij zich droeg inchecken en na de landing weer ophalen. Ze huurde een auto en na een uurtje rijden bereikte ze Bowlington, 80 kilometer ten oosten van de grens met Tennessee, in de schaduw van de Great Smoky Mountains. Ze kwam er al snel achter dat er niet veel van het plaatsje over was. In Bowlingtons glorietijd was de textielindustrie de economische motor van de hele streek geweest, vertelde een bejaarde pompbediende haar toen ze even stopte bij een benzinestation. ‘Maar tegenwoordig wordt al dat spul voor een habbekrats gemaakt in China of Taiwan,’ klaagde de man. ‘Voor ons is er niet veel overgebleven.’ Hij zette zijn woorden kracht bij door wat tabakssap in een weckfles te spuwen, sloeg haar flesje fris aan op het kasregister en gaf haar het wisselgeld. Hij vroeg haar wat ze hier kwam doen, maar ze hield zich op de vlakte. ‘Ik ben gewoon op doorreis.’
‘Nou, mevrouw, zolang u maar weet dat we hier niet veel hebben om doorheen te reizen.’
Ze stapte in de auto en reed door de grotendeels verlaten en verarmde stad. Ze zag een heleboel oude mensen op scheefgezakte veranda’s zitten of moeizaam rondscharrelen in hun kleine, slordige tuintje. Toen haar auto tot stilstand kwam voor het gebouw waar ze moest zijn, vroeg Michelle zich af waarom Clyde Ritter het acht jaar geleden de moeite waard had gevonden om hierlangs te komen. Op een kerkhof had hij waarschijnlijk meer stemmen kunnen winnen.
Het Fairmount Hotel stond een paar kilometer buiten de stad. Het had niet alleen betere tijden gekend, maar zo te zien was het nog maar één wankele steunbeer van de totale instorting verwijderd. Het was een gebouw van zeven verdiepingen, dat werd omgeven door een bijna 2 meter hoog gaashek. Architectonisch gezien was het een vreemd mengelmoesje. Het was meer dan honderd jaar oud en sommige delen ervan waren een soort neogotiek, met balustrades, torentjes en kantelen, terwijl de witgestuukte muren en rode dakpannen nogal mediterraan aandeden. Lelijker kon het in elk geval nauwelijks worden, besloot Michelle. Zelfs de term ‘origineel’ leek voor deze monstruositeit misplaatst.
Er waren verboden toegang-bordjes aan het gaas bevestigd, maar ze zag nergens een wachthuisje of een bewaker. Ergens aan de zijkant van het hotel stuitte ze op een gat in het hek. Ze dacht erover om erdoorheen te kruipen, maar herinnerde zich toen weer wat ze tijdens haar Secret Service-opleiding had geleerd en besloot eerst de omgeving te verkennen.