‘Ik vind het vooral ook erg éng.’
‘Maar hij moet toch wel vermoord zijn,’ zei Michelle. ‘Ze konden natuurlijk niet rustig blijven wachten tot Martin op eigen houtje doodging en dan maar hopen dat hij net op het moment dat Bruno langskwam toevallig opgebaard zou liggen.’ Ze liet een korte stilte vallen. ‘Is er een lijstje met verdachten?’
‘Dat mag ik echt niet zeggen. Dit is een lopend onderzoek en ik heb je al veel meer verteld dan eigenlijk had gemogen. Ik moet misschien nog aan de leugendetector, weet je.’
Toen de rekening werd gebracht, griste Michelle die snel van tafel en terwijl ze naar buiten liepen, vroeg haar vriendin: ‘Wat ga je nu doen? Je gedeisd houden? Een andere baan zoeken?’
‘Me gedeisd houden, ja. Een andere baan zoeken, nee, nog niet.’
‘Wat ga je dan wél doen?’
‘Ik ben er nog niet aan toe om zonder slag of stoot af te zien van mijn carrière bij de Secret Service.’
Haar vriendin keek haar wat argwanend aan. ‘Die blik in je ogen komt me maar al te bekend voor. Wat ben je van plan?’
‘Jij werkt bij de fbi en ik denk dat je dat daarom maar beter niet kunt weten. Zoals je net zei, misschien moet je ooit nog eens aan de leugendetector.’
•10•
De naarste dag van Sean Kings leven was 26 september 1996 geweest, de dag waarop Clyde Ritter om het leven was gekomen terwijl de toenmalige Secret Service-agent King met zijn aandacht bij iets anders was geweest. Jammer genoeg was vandaag de op een na naarste dag van zijn leven. Zijn hele kantoor had vol gestaan met politiemensen, federale agenten en medewerkers van het gerechtelijke onderzoeksteam, die allemaal een heleboel vragen stelden en niet al te veel antwoorden kregen. Tussen al die forensische spoorzoekerij door hadden ze ook vingerafdrukken genomen van King, Phil Baxter en hun secretaresse; zodat ze hun aandacht alleen op verdachte vingerafdrukken hoefden te richten, hadden ze erbij gezegd, maar King besefte maar al te goed dat die woorden op twee verschillende manieren uitgelegd konden worden.
De plaatselijke pers was inmiddels ook ter plekke. Gelukkig kende hij die journalisten persoonlijk en zijn vage antwoorden werden zonder commentaar geaccepteerd. Het zou helaas niet lang duren voordat de nationale pers erbij kwam, want het slachtoffer had iets heel nieuwswaardigs. King had al zoiets vermoed en zijn vermoedens werden bewaarheid toen er een groepje mensen van de US Marshal’s Service voor de deur stond, de federale politiedienst die zich onder meer bezighield met het beschermen van gerechtshoven, het transport van gevangenen en het beheer van geconfisqueerde gelden en goederen.
De overledene, Howard Jennings, was bij Kings advocatenbureau in dienst geweest als een soort manusje-van-alles: iemand die onderzoek deed naar eigendomsakten, juridische documenten nakeek op fouten en toezicht hield op de rekeningen waarop de gelden stonden die de maatschap voor verschillende cliënten beheerde. Zijn kamer bevond zich op de begane grond. Jennings was een rustige man geweest, die hard werkte en niet veel met anderen omging. Er was niets opmerkelijks aan de manier waarop hij in zijn onderhoud had voorzien. Maar in één opzicht was hij wel speciaal geweest.
Jennings had deelgenomen aan het witsec, het federale overheidsprogramma voor de bescherming van getuigen. De 48-jarige Jennings (die natuurlijk niet werkelijk zo heette) was ooit boekhouder geweest bij een misdaadsyndicaat in het Midwesten dat zich had gespecialiseerd in afpersing en witwassen, en dat om zijn klanten duidelijk te maken wat de bedoeling was, gebruikmaakte van middelen als brandstichting, mishandeling, verminking en zo nu en dan een moord. De zaak had in het hele land sterk de aandacht getrokken, niet alleen vanwege de moorddadige methoden van de organisatie, maar ook vanwege de ingewikkelde details van dit ene geval.