Zijn hart bonsde wild, ging tekeer zoals het in jaren niet meer had gedaan. Zo hard en snel hij kon, ging hij op haar af, ook al deed de auto hetzelfde. Hij vloog tegen haar aan, sloeg zijn armen automatisch om haar heen en rolde met haar over de grond. Ze schreeuwde, maar hij hoorde het nauwelijks door alle indrukken die zijn zintuigen opdeden. De harde straat tegen zijn rug, armen en benen, de windvlaag toen de auto voorbij snelde, het brullen van de motor. Stijf maar toch zacht lag ze tegen zijn borst. Ze rolden een laatste keer om en kwamen tot stilstand tegen de stoeprand, allebei op hun zij.
Zijn lichaam deed overal pijn, zijn borst zwoegde, hij kon zich nauwelijks nog bewegen. Geleidelijk besefte hij dat hij zijn hoofd omlaag hield, dat zijn kin op de bovenkant van haar hoofd rustte en haar gezicht tegen zijn borst duwde. Met moeite slaagde hij erin zijn hoofd op te tillen. Hij wist dat hij haar los zou moeten laten, maar dat kon hij niet. De spanning had zijn lichaam nog in zijn greep en hield hem op zijn plek. Hij kon alleen maar liggen en neerturen op de vrouw in zijn armen.
Ineens besefte hij dat ze zich niet bewoog. De schrik schoot door hem heen. Hij probeerde op adem te komen om woorden te kunnen vormen, om haar te vragen of ze in orde was, maar toen verschoof ze iets.
Als iemand die wakker wordt uit een droom bewoog ze langzaam, een ledemaat tegelijk om te testen of alles nog werkte. Eindelijk maakte ze zich los van zijn borst en tilde haar hoofd op. Snel knipperend met haar ogen keek ze hem aan, en terwijl haar blik scherper werd, werden haar ogen nog groter dan ze al waren.
Hij kon de schrik erin lezen, maar hij zag ook dat ze helder stonden. Een enorme opluchting ging door hem heen en deed zijn lichaam trillen van top tot teen. Hij was op tijd geweest, ze was in orde. Ze hadden haar niet doodgereden. Dat dat de bedoeling was geweest, was duidelijk. Hij twijfelde er niet aan dat het opzet was. Het was precies zoals ze had gezegd: ze waren achter haar aan gekomen, wie 'zij' ook waren. Mensen van Bridges?
Ze vroeg niet of hij haar los wilde laten, probeerde zich niet van hem los te maken. Ze lag daar gewoon, onregelmatig ademhalend, en staarde hem aan. Haar ogen stonden behoedzaam en een beetje verdrietig. Na een tijdje ademde ze diep in en zei: 'Begrijp je nu dat we flink in de problemen zitten?'
2
'Ik weet niet of we hier wel zouden moeten zijn,' zei Audrey, die tegenover Stone in een diner, niet ver van de bar, onrustig om zich heen zat te kijken. Het raam in de voorgevel was wel erg groot. Stone had om een tafeltje in een nis achter in de zaak gevraagd, maar toch voelde ze zich bekeken. Iedereen die langsliep zou hen kunnen zien. Elke tien seconden schoot haar blik weer naar het raam. Ze wist niet hoe haar achtervolger eruitzag, maar ze verwachtte hem elk moment door het raam te zien staren.
'Waar zouden we dan moeten zijn?' vroeg Stone op zijn laconieke manier.
'Op een minder openbare plek.'
'Openbaar is juist de beste plek voor ons nu. Het is niet waarschijnlijk dat iemand ons hier iets zal doen.'
'Daar zou ik maar niet zo zeker van zijn,' mompelde ze. Iemand die haar zomaar op straat omver had willen rijden, achtte ze tot alles in staat. De angst die ze had gevoeld, was nog niet helemaal verdwenen. Haar hart sloeg nog steeds sneller dan normaal, en haar zenuwen waren tot het uiterste gespannen. Rusteloos schoof ze heen en weer op de bank. Haar lichaam protesteerde onmiddellijk. Overal voelde ze kleine pijntjes. Het had niet veel gescheeld daarnet. Als Stone er niet was geweest, was ze nu dood. Ze besefte dat ze hem nog niet had bedankt, maar te oordelen naar zijn harde uitdrukking, zat hij niet te wachten op haar dankbaarheid.
'Waar wil je dan heen?' vroeg hij.
'Ik weet het niet.' Dat was het probleem. Ze had geen alternatieven. Ze konden niet naar zijn huis, want de kans was groot dat haar achtervolger had ontdekt waar hij woonde. Waarschijnlijk was die man erin geslaagd haar op te sporen door te posten bij Stones appartement en was hij haar vanaf daar naar de bar gevolgd, of anders had hij aan de buurvrouw gevraagd waar Stone was, net als zij had gedaan.
De serveerster die hun bestelling had opgenomen, verscheen en zette twee koppen koffie op tafel. 'Alsjeblieft. Wilden jullie verder nog iets bestellen?'
'Nu niet,' zei Stone. 'Bedankt.'
Geen van beiden keken ze op terwijl de serveerster wegliep.
Stone reikte naar een van de kopjes en trok die naar zich toe. 'Ik wil sowieso even blijven om dit op te drinken. Ik kan wel wat koffie gebruiken om mijn hoofd helder te krijgen.'
Daar zat wat in. Waarschijnlijk had hij al een paar biertjes gehad in die bar. Het was een geluk bij een ongeluk geweest dat ze hem zo vroeg op de dag had gevonden. Hij leek niet dronken, maar hij kon zijn eigen toestand beter beoordelen dan zij. Zelf nam ze bij nader inzien toch maar geen koffie. Cafeïne was geen goed idee nu, want ze was al zo schrikachtig. Terwijl ze dat dacht, keek ze weer naar het raam. Toen ze haar blik weer op Stone richtte, was hij bezig zijn handschoenen uit te trekken. Ze wist wat hij onder die handschoenen verborg, en het lukte haar niet weg te kijken. Het fluorescerende licht in de diner wierp een harde gloed op de dikke littekens die zijn palmen bedekten. Ze had nooit eerder zulke ernstige brandwondenlittekens van dichtbij gezien. Het moest vreselijk veel pijn hebben gedaan.