Alleen ging het tegenwoordig niet zo gemakkelijk meer. Zijn slapeloosheid was zowel fysiek als mentaal uitputtend. Hij voelde alles waar hij zo hard voor had gewerkt uit zijn handen glippen. Het vuur binnen in hem doofde langzaam. Hoe harder hij vocht, des te zwakker werd de vonk, en dat maakte hem bang tot in het diepst van zijn ziel.
De rit vanaf het Double Tree, waar een geboren Boisenaar een kwartier over deed, kostte hem een uur. Hij nam een verkeerde afslag en reed in de heuvels rond tot hij zijn nederlaag toegaf en de coördinaten in het navigatiesysteem van zijn suv invoerde. Hij hield er niet van om gps te gebruiken en deed liever net alsof hij die niet nodig had. Het maakte dat hij zich een mietje voelde. Net als stoppen om de weg te vragen. Hij wilde zelfs in het buitenland de weg niet vragen. Het was een cliché, maar wel een waarvan hij wist dat het hem op het lijf geschreven was. Net zoals hij het haatte om te winkelen en om vrouwen te zien huilen. Hij zou zo ongeveer alles doen om tranen bij een vrouw te voorkomen. Sommige dingen waren nu eenmaal cliché, dacht hij, omdat ze vaker wel dan niet klopten.
Rond elf uur ’s ochtends draaide hij de oprit op van het Wingate-landhuis en passeerde hij het gebouw van drie verdiepingen, dat voornamelijk was opgebouwd uit kalksteen dat was uitgehakt door gevangenen van de oude federale gevangenis die een paar kilometer verderop stond. Hij herinnerde zich de eerste keer dat hij het indrukwekkende gebouw had gezien. Hij was een jaar of vijf geweest en had gedacht dat er vast een enorm gezin tussen de donkere stenen muren woonde. Hij was geschokt geweest toen hij erachter kwam dat er maar twee mensen woonden: mevrouw Wingate en haar dochter Claresta.
Sebastian reed naar de achterkant van het landgoed en parkeerde voor de stenen garage. Joyce Wingate en zijn vader stonden in de tuin bij een rij rozenstruiken. Zoals altijd droeg zijn vader een gesteven beige overhemd en een bruine broek; een geelbruine panamahoed bedekte zijn donkere, grijzende haar. Ineens schoot hem een duidelijke herinnering te binnen dat hij zijn vader hielp in deze tuin. Dat hij vies werd en spinnen doodde met een handschep. Hij had het absoluut heerlijk gevonden. In die tijd keek hij naar zijn vader op alsof hij een superheld was. Hij was beïnvloedbaar geweest en absorbeerde elk woord van hem, of het nu ging over muls of vissen of hoe je moest vliegeren. Maar dat was allemaal gestopt en jaren vol verbittering en teleurstelling waren in plaats van de heldenverering gekomen.
Na zijn middelbareschoolexamen had zijn vader hem een vliegticket gestuurd om naar Boise te komen. Hij had het niet gebruikt. Het eerste jaar dat hij aan de universiteit van Washington studeerde, had zijn vader hem willen bezoeken, maar hij had geweigerd. Hij had geen tijd voor een vader die geen tijd voor hem had gehad. Tegen de tijd dat hij afstudeerde, was de relatie tussen zijn vader en moeder zo venijnig geworden, dat hij Leo had gevraagd om niet bij de ceremonie aanwezig te zijn.
Toen hij was afgestudeerd, had hij het druk gehad met het opbouwen van zijn carrière. Hij was veel te druk bezig geweest om tijd vrij te maken voor zijn vader. Hij had stage gelopen bij The Seattle Times, hij had een paar jaar voor de Associated Press gewerkt en hij had honderden freelance artikelen geschreven.
Het had zijn volwassen leven altijd ongebonden geleefd en had zich niet druk gemaakt om regels. Hij had over de wereld gezworven zonder banden die hem tegenhielden. Hij had zich altijd superieur gevoeld aan de arme stumpers die tijd vrij moesten maken om via een satelliettelefoon naar huis te bellen. Zijn aandacht was nooit verdeeld geweest in verschillende richtingen. Hij was altijd vastbesloten en extreem gefocust geweest.
Zijn moeder had hem aangemoedigd in alles wat hij deed. Ze was zijn grootste supporter en luidruchtigste cheerleader geweest. Hij had haar niet zo vaak gezien als hij had gewild, maar ze had het begrepen. Dat had ze tenminste altijd gezegd.
Ze was zijn familie geweest. Zijn leven was gevuld. Zijn vader en hij kenden elkaar niet eens. Hij had nooit het verlangen gevoeld hem te zien en hij had altijd gedacht dat hij op een bepaald moment in de toekomst de behoefte zou voelen om weer een band met zijn vader op te bouwen – misschien als hij achter in de veertig was en het tijd werd om het wat kalmer aan te gaan doen – dan zou hij er tijd voor hebben.
Dat was allemaal veranderd op de dag dat hij zijn moeder had begraven.
Hij was in Alabama geweest, waar hij onderzoek deed, toen hij het telefoontje kreeg dat ze dood was. Ze was van een keukentrapje gevallen terwijl ze haar clematis aan het snoeien was. Ze had geen breuken of sneden of schaafwonden gehad, alleen een blauwe plek op haar been. Die nacht stierf ze eenzaam in haar bed toen een bloedprop van haar been in haar hart terechtkwam. Ze was vierenvijftig geworden.
Hij was er niet geweest. Hij wist niet eens dat ze was gevallen. Voor het eerst in zijn leven voelde hij zich eenzaam. Hij had jarenlang over de wereld gezworven en had gedacht dat hij vrij was. Zijn moeders dood had hem echt losgesneden, en voor het eerst wist hij hoe het was om ongebonden te zijn. Hij wist ook dat hij zichzelf in de maling nam. Hij was niet zonder banden over de wereld gereisd. Ze waren er geweest. De hele tijd. Ze hadden zijn leven in evenwicht gehouden. Tot nu.