Door de jaren heen had Sebastian geleerd om een professionele muur te bouwen tussen hem en wat er om hem heen gebeurde. Om erover te rapporteren zonder in de zwarte mist van een hopeloze depressie weg te zakken. Maar het was nog steeds moeilijk om met dit soort taferelen geconfronteerd te worden.
Hij bleef drie dagen op de vlakte van Bihar en interviewde hulpverleners van One World Health en Artsen zonder Grenzen. Hij bezocht ziekenhuizen en sprak met een farmaceutisch scheikundige uit Amerika die een sterker en effectiever antibioticum had ontwikkeld, maar zoals altijd bij medicijnontwikkeling was geld de sleutel tot het succes ervan. Hij bezocht opnieuw een kliniek en liep tussen de opeengepakte rijen bedden door voordat hij terugreisde naar Calcutta.
Hij had een vroege ochtendvlucht en was er heel erg aan toe om te ontspannen in de hotellounge, ver weg van de krioelende stad, de overweldigende geuren en het voortdurende lawaai. India bezat de meest verbazingwekkende schoonheid ter wereld en de meest ontstellende armoede. Op sommige plekken leefden deze twee zij aan zij, en nergens was dat duidelijker dan in Calcutta.
Er was een tijd geweest dat hij de journalisten die hij als watjes beschouwde minachtte – oude kerels die zich ontspanden in comfortabele hotelrestaurants en hotelvoedsel bestelden. Als jonge journalist had hij het gevoel gehad dat de beste verhalen op straat lagen, in de loopgraven en op het slagveld, in de goedkope hotels en achterbuurten, wachtend om verteld te worden. Hij had gelijk gehad, maar het waren niet de enige, waardevolle verhalen en niet altijd de belangrijkste. Hij had geloofd dat hij de kogels langs zijn hoofd moest horen fluiten, maar hij had geleerd dat een journalist zijn gevoel voor de juiste verhoudingen kon kwijtraken door die verslaggeving met hoog octaangehalte. De drang om te rapporteren kon leiden tot een gebrek aan objectiviteit. Sommige van de beste artikelen kwamen voort uit een grondige en onpartijdige kijk op de zaak. Door de jaren heen had hij dit soms razend moeilijke journalistieke evenwicht geperfectioneerd.
Op zijn vijfendertigste had Sebastian verschillende aanvallen van diarree doorstaan, hij was beroofd, had in stromende, open rioleringen gestaan en had voor de rest van zijn leven genoeg dood gezien. Hij was er geweest en had het gedaan, en hij had er veel succes mee gehad. Hij hoefde niet meer te vechten voor een naamregel. Na jaren van werken op volle toeren en maximaal jacht maken op verhalen en hoofdartikelen, had hij zijn ontspanning in een hotel met airco verdiend.
Hij bestelde een Cobra-bier en kip tandoori terwijl hij zijn e-mail checkte. Halverwege zijn maaltijd werd hij ontdekt door een collega.
‘Sebastian Vaughan.’
Sebastian keek op en een glimlach verspreidde zich over zijn gezicht toen hij de man herkende die naar hem toe liep. Ben Landis was kleiner dan Sebastian, met dik zwart haar en een open, vriendelijk gezicht. De laatste keer dat Sebastian hem had gezien, was Ben correspondent voor usa Today en zaten ze samen in een Koeweits hotel in afwachting van de invasie in Irak. Sebastian stond op en gaf Ben een hand. ‘Waarom ben jij hier?’ vroeg hij.
Ben ging tegenover hem zitten en gebaarde dat hij een biertje wilde. ‘Ik schrijf een stuk over de Missionarissen van Naastenliefde, tien jaar na de dood van moeder Teresa.’
Sebastian had in 1997 een stuk over de Missionarissen van Naastenliefde geschreven, een paar dagen na de dood van de katholieke non. Het was de laatste keer dat hij in Calcutta was geweest. Er was weinig veranderd, maar dat was geen verrassing. Veranderingen gingen langzaam in India. Hij pakte zijn biertje en nam een slok. ‘Hoe gaat het?’ vroeg hij.
‘Ach, je weet hoe de dingen hier vooruitgaan. Alles lijkt stil te staan, behalve als je in een taxi zit.’
Sebastian zette zijn flesje op tafel en de twee praatten bij, wisselden oorlogsverhalen uit en bestelden nog een biertje. Ze praatten erover hoe vreselijk het was geweest om zwetend van de hitte een pak te moeten aantrekken dat tegen chemische stoffen beschermde, elke keer dat er een chemische dreiging was tijdens de opmars in Irak. Ze lachten om ‘de ongelooflijke blunder van de marine’, toen ze mosgroene pakken naar de troepen hadden gestuurd in plaats van zandstormbeige, hoewel het op dat moment niet om te lachen was geweest. Ze herinnerden zich dat ze elke ochtend wakker werden in een ondiep gat met fijn stof dat hun gezicht bedekte, en lachten om de knokpartij tussen een Canadese vredesactivist die Rumsfeld een oorlogsaanstichter had genoemd, en een Amerikaanse radioverslaggever die daar aanstoot aan had genomen. Het gevecht was redelijk gelijk op gegaan tot twee vrouwen van Reuters zich in de strijd wierpen en er een eind aan maakten.
‘Herinner je je die Italiaanse journaliste nog?’ vroeg Ben glimlachend. ‘Die vrouw met de rode lippen en…’ Hij hield zijn handen voor zijn borstkas alsof hij meloenen vasthield. ‘Wat was haar naam ook alweer?’