De deuren glijden open en ik buig mijn hoofd. Met mijn haar voor mijn gezicht tuur ik strak naar de blinkende marmeren tegels. Een paar zwartfluwelen pantoffels met op elke neus een aapje met een narrenkap stapt uit de lift, en ik knijp in Ryans hand.
‘Halló, Mr. Rallington,’ zegt Ryan nadrukkelijk terwijl hij me de mahoniehouten cabine in loodst. De deuren glijden dicht en Ryan drukt op 10. ‘Ik snap die sloffen niet.’
‘Daarom hou ik van je.’ Ik kijk op naar zijn bruine ogen en zie lachrimpeltjes in de hoeken verschijnen.
‘Hm, ons oude trefpunt,’ mompelt hij. Hij laat zijn hand over mijn rug glijden en ik leun naar hem over voor een vurige kus, want ik herinner me hoe ik in uitgerekend deze lift stond te hopen dat ik hem tegen zou komen – HH, de Harvard Hottie die twee verdiepingen boven mijn werkgevers woonde. Wanneer de lift stopt en de vertrouwde vestibule zichtbaar wordt, happen we naar adem. ‘Je hebt het gered!’ Ryan houdt mijn hand boven mijn hoofd alsof ik een wedstrijd heb gewonnen en zoekt in zijn trenchcoat naar de sleutels.
Wanneer de voordeur achter ons dichtvalt en we opgesloten zijn in het lege, jarenlang onderverhuurde huis, lachen we niet meer, maar staan we bedremmeld in de hal. Ryan laat me los en trekt zijn jas uit, en dan wagen we ons schoorvoetend in het appartement dat van zijn ouders is geweest. Het geluid van onze voetstappen klinkt hol nu er geen meubels meer zijn om het te dempen.
Ik pak een tissue uit mijn tas om de vegen lipgloss na de kus af te nemen en besef dat we onszelf een rad voor ogen hebben gedraaid. Al onze gesprekken over deze laatste inspectie, maar een paar weken na het afscheid van ons eigen huis, draaiden erom of ik het lef zou hebben naar dit gebouw te gaan, in deze buurt die ik koppig heb gemeden wanneer ik een vakantie in de stad doorbracht. We hadden het erover of we van punt A naar punt B konden komen zonder háár te zien, Mrs. X. Over punt B zélf repten we met geen woord, over hoe het voor Ryan zou zijn om de sleutels van het huis van zijn jeugd over te dragen. Of hoe het voor mij zou zijn om in een leeg appartement te staan met dezelfde indeling als dat van de X’en.
‘Raar, hè?’ Ryan slaat zijn armen over elkaar, met de opgevouwen trenchcoat eronder, en trekt zijn schouders op. Hij staat er een beetje verloren bij.
‘Ja,’ zeg ik zacht terwijl ik over zijn schouder wrijf.
‘Ik denk dat we maar…’
‘Moeten gaan kijken?’
Hij draait zich om en gaat me voor. Hij blijft in elke kamer staan en knikt dan kort. Wanneer we aan het eind van de gang met slaapkamers zijn, voel ik verdriet opkomen in mijn borst, als een blauwe plek.
‘Grovers…’
‘Mijn…’
‘… kamer,’ zeggen we precies tegelijk. Ryan gaat naar binnen. De lentezon valt door de blinden op het kale visgraatparket. Hij loopt naar het raam en ik loop langs hem heen naar de aangrenzende badkamer. Ik blijf in de deuropening staan en voel het schokken van Grayers snikken toen we twee verdiepingen lager op de rand van de badkuip zaten – de verschrikking van het niet weten wat te doen, hoe ik hem kon helpen adem te halen, de machteloosheid terwijl zijn koorts steeds hoger werd, de hete damp van de douche die mijn panische waas versterkte: het leven van dat kind van vier lag in mijn eenentwintigjarige handen.
‘Ongelooflijk!’
Ik draai me om en zie hoe Ryan zich onder de blinden bukt, de radiator opzij duwt en iets pakt waarin ik alleen een smerige haarbal herken. ‘Han Solo.’ Hij bevrijdt het poppetje van het aangekoekte vuil. ‘Ik had hem hier verstopt omdat mijn kleine broertje de hele tijd met al mijn gave spullen wilde spelen. Waanzinnig.’ Hij richt zich op en klopt zijn broek af. Het stof wolkt in de strepen licht die door de blinden vallen. Het duurt even voordat het tot me doordringt dat hij steeds nadrukkelijker staat te knikken. Hij omklemt het bruine plastic en kijkt me aan, met getuite lippen en flonkerende ogen. ‘Ik wil dit hebben.’
‘We kunnen het niet betalen, weet je nog? We bouwen ons eigen huis op uit een bouwval in een achterbuurt.’
‘Nee, dít. Een gezin, kinderen… Een kind.’
Ik knik en strijk een lok haar achter mijn oor. ‘Dat krijgen we ook.’
‘Waar wachten we nog op?’
‘Eh, vier nieuwe zekeringen, een keuken. Mijn bedrijf moet eerst van de grond komen. We moeten eens langer dan een jaar in hetzelfde land blijven…’
‘Ik ben er klaar voor.’ Hij kijkt om zich heen in de kamer, met een grijns van oor tot oor alsof hij het licht heeft gezien. ‘Ik ben er klaar voor, Nan. We gaan geen twee verdiepingen verhuren. We verhuren er één en houden de andere vrij voor de kinderen…’