Een halfuur later schiet de taxi vooruit over Park Avenue, waar alle lichten tegelijk op groen springen, een gemeentelijk detail dat ik altijd volmaakt vond passen bij de verstikkende regels in die buurt: iedereen is er gedwongen hetzelfde te doen, en in hetzelfde tempo. Ik herinner me hoe gestrest ik raakte van die genadeloze verkeerslichten toen ik hier nog werkte, nu meer dan tien jaar geleden. Terwijl ik pogingen deed een naar een schone luier snakkend, spartelend kind naast me op de achterbank te sussen, brak het koude zweet me uit omdat we te laat zouden kunnen komen voor wat de volgende bizarre activiteit ook maar was: bloemschikken voor kleuters of tai chi voor dreumesen, en dan vond ik het jammer dat de ondergrondse waarmee ik samen met de rest van de mensheid van en naar mijn werk reisde niet veilig was bevonden voor kleine Elspeth.
Voorbij Ninety-Sixth Street bloeien de dicht op elkaar staande tulpen welig in de middenberm, en ik herinner me hoe ik mijn grootmoeder, gewapend met haar troffel, de bollen hielp planten als kind. Tegen de tijd dat ik groot was en werk kreeg in de gebouwen aan weerszijden van die bloemperken, hadden mijn werkgevers die taak allang uitbesteed aan anderen, die Engels als tweede taal hadden, zoals ze elke taak uitbesteedden waarvoor ze door de knieën moesten. We komen langs een kalkstenen appartementencomplex waar ik in mijn eerste studiejaar nanny ben geweest, het adres waar ik ontdekte dat de tienerdochter een jongen uit een speelhal in Tompkins Square Park in haar inloopkast liet wonen. Ja, zeven jaar oppassen, twee zomers als au pair en drie jaar als voltijdnanny waren meer dan genoeg. Ik sta er nog steeds van te kijken dat ik na de laatste dag van mijn laatste baan, in het gebouw waar we nu naartoe zoeven, nog in staat was te wachten tot Grace haar inentingen had gekregen voordat we over de oceaan vlogen (in plaats van eroverheen te rennen) om bij Ryan in Den Haag te kunnen zijn.
De taxi stopt weer en mijn blik valt op een zwarte vrouw die een kind met vlashaar duwt dat de glazige, tevreden blik in zijn ogen heeft die kinderen in wandelwagens krijgen (als je boft). Opeens licht het gezicht van het kind op. Ik rek mijn nek en zie een blonde vrouw in een lavendelblauwe jurk op de hoek staan, breed grijnzend. Ze ziet het tweetal aankomen en strekt haar met tassen beladen armen uit. Dan haast de moeder zich met haar opgeplakte grijns naar het wandelwagentje en hangt zonder iets tegen het kind te zeggen haar zware tassen aan de titanium handvatten. Ze zegt nog iets tegen de vorige bestuurder en loopt dan vrolijk door. Het kind barst uit in een ontzet gekrijs, verzet zich tegen de nylon gordel van NASA-kwaliteit die het in bedwang houdt… en onze taxi trekt weer op. Ik voel dat ik onderuitzak op mijn stoel.
‘Nan…’
‘Ja, schat.’ Ik richt mijn aandacht op mijn BlackBerry en scrol naar het laatste bericht van mijn enige cliënt. Ik begin een antwoord op te stellen waarmee ik een overvloed aan doorverwijzingen hoop binnen te slepen. Wat, Deo volente, weer zal leiden tot een echt consultancybedrijf.
‘Je duikt weg alsof we langs een huis rijden dat je ooit in wcpapier hebt verpakt.’
‘Hm.’ Ik verzend het bericht en voel dat ik door Ryans stevige arm omhoog word gehesen uit mijn bijna horizontale houding.
‘Je bent drieëndertig, hoor.’ Hij trekt een wenkbrauw op.
‘Ja,’ beaam ik terwijl de taxi langs de stoeprand stopt en ik mijn BlackBerry weer in mijn tas opberg.
‘Je spreekt drie talen.’
‘Klopt.’ We reiken allebei naar onze portemonnee, maar hij wint en rekent af met een biljet van twintig dollar.
‘Dus…’
‘Dus dat was een heel eng mens.’ Ik klem mijn lippen op elkaar om mijn lipgloss te verdelen.
‘Maar nu kun jíj heel eng zijn.’ Zijn voorhoofd raakt het mijne wanneer hij zijn portemonnee weer in zijn achterzak stopt. ‘Jullie zouden een wedstrijdje kunnen houden.’
‘Liever niet.’ Ik draai me om naar de portier in uniform die het portier voor me openhoudt en hoewel alles in mij tegenspartelt, stap ik uit in de schaduw van de lichtgrijze luifel. Een tweede portier houdt de in messing gevatte glazen deur open naar de sombere schemering van de entree van de X’en, en ik draai me weer om naar de vertrekkende taxi zoals Grace rechtsomkeert maakt wanneer ze bij de dierenarts binnenkomt: O, dat? Hier? Maar dat is… Nee. Nee, dank je, ik ga wel…
Maar Ryan pakt mijn hand stevig beet en nadat we wat beleefdheden hebben uitgewisseld met de portiers, die ik gelukkig geen van beiden herken, lopen we naar de mahoniehouten liftdeuren.
‘Tot nog toe gaat het goed,’ fluistert Ryan terwijl hij op de knop met de pijl omhoog drukt, die rood oplicht.
‘Heb ik je ouders al bedankt voor hun verhuizing naar Hong Kong?’
‘Tijdens je toespraak op onze bruiloft. Twee keer.’