Uren later slaat Grace aan. Ik schrik op uit een diepe slaap terwijl zij op vier poten ronddraait.
‘Grace,’ vermaan ik haar nurks. Ik tuur door het donker naar haar; ze staat in de deuropening van de slaapkamer te staren alsof we in een horrorfilm zitten. Ik reik naar de magnetron, die dienstdoet als nachtkastje, zie dat het zeven voor halftwee is en tast naar mijn BlackBerry. Grace begint weer te blaffen, nu zo woest dat haar voorpoten telkens de lucht in schieten. Met tuitende oren pak ik het toestel. Het scherm licht op en ik lees dat mijn echtgenoot nu lekker ingestopt in het Radisson Hotel in Washington ligt. Ik hou mijn vinger boven het toestel, klaar om het alarmnummer te bellen, en dan hoor ik…
Zzzzzzz… zzzz… zzzzz.
‘Grace!’ roep ik vertwijfeld. Ze schrikt zich lam en kijkt om. ‘Dat is de bel,’ leg ik uit alsof dat ons gerust kan stellen. Ik schiet een yogabroek aan, hijs Ryans sweater over mijn hemdje en zoek met mijn voeten naar mijn sportschoenen.
Grace heeft zich beschermend in de deuropening geposteerd, maar als ze me aangekleed en in beweging ziet, pakt ze haar flostouw en dendert de trap af. ‘We gaan níét naar buiten. We gaan niet lopen.’ Ze kwispelt met een blindelings optimisme. Met mijn mobieltje in mijn hand tast ik naar het licht. Het kale peertje floept aan en verlicht de gang, de overloop en de hal beneden,
Zzzzzzzz.
Zzzzzzzz.
‘Shit,’ pruttel ik als ik bijna geveld door mijn losse veters de twee treden neem naar de ooit voorname, maar nu kotsgroene en van linoleum voorziene hal. Ik trek de hard geworden, vergeelde vitrage voor een van de zijraampjes van de deur open. Een glimp van een lange askegel aan de sigaret in een mannenhand drijft me met mijn rug tegen de muur. Grace hijgt om het gerafelde flostouw in haar bek heen en kijkt gespannen naar de kier onder de voordeur, wachtend tot ik hem opendoe. Mooi niet. Ik kijk naar het slot om te zien of de deur op het nachtslot zit en loop met dof bonzend hart terug naar de trap.
Zzzzz – klabaf! Het licht op de bovenverdieping floept uit. Nu hebben we dus nog maar twee zekeringen. Super.
‘Kut,’ hoor ik achter de voordeur. Ik kijk naar de bladderende verf met een concentratie die niet onderdoet voor die van Grace. ‘Doe nou gewoon open,’ smeekt een lallende stem. ‘Ik heb mijn geld in de taxi laten liggen… en ik moet gewoon… Ik heb je wel gehoord… Ik weet dat je… Kut.’ Ik hoor een bons en dan het geluid van iets zwaars dat langs de deur naar beneden glijdt.
Grace buigt haar kop en ruikt aan de deurpost. Ik zet behoedzaam een stap naar voren en schuif de vitrage een paar millimeter opzij. Het licht van een straatlantaarn beschijnt twee gespreide benen in kaki die eindigen in glimmende instappers. Ik zie slanke vingers die zich langzaam openen en een zwarte iPhone loslaten. Mijn goedgeklede belager verliest het bewustzijn. Of gaat hij dood?
‘Hé.’ Ik schrik zelf van mijn stem, die Grace weer tot blaffen aanzet. ‘Stíl.’ Ik sluit mijn handen om haar snuit om te luisteren… Niets. ‘Hé!’ Ik sla tegen de deur.
‘Ja?’ brengt hij kuchend uit. ‘Je bent thuis.’
‘Wie zoek je?’ Ik stap om Grace heen, die met gespitste oren zit te luisteren.
‘Eh…’ Ik hoor geschraap; hij probeert overeind te komen. ‘Ik zoek een… Nanny?’
Mijn keel wordt kurkdroog. Ik gluur door de rafelige vitrage voor het raampje tussen ons in. ‘Hè?’
‘Ja, Nanny. Ben jij…’
‘Ga voor het raampje staan. Aan de rechterkant.’ Er gebeurt niets. ‘Hé!’
‘Ja?’
‘Aan je andere rechterkant.’
Plotseling doemt er een gezicht voor het raampje op. Een man, een jongen – iets ertussenin. Onder het warrige blonde haar, boven de neus met een sproetenwaas, zie ik twee bloeddoorlopen blauwe ogen. Ze kijken naar me vanuit de markante beenderstructuur die hij onmiskenbaar aan zijn moeder te danken heeft. Ik druk mijn voorhoofd tegen het koude glas en voel me tegelijkertijd zowel honderd als eenentwintig. ‘Grayer?’
2
‘Je weet wie ik ben,’ zegt hij vlak, en hij stapt achteruit bij het raam vandaan.
‘Grayer?’ zeg ik weer tegen het laatste aan mij toevertrouwde kind, dat de gedaante van een tiener heeft aangenomen.
Hij zwenkt uit het zicht, wat me ertoe aanzet de sloten open te prutsen. Ik pak Grace stevig bij haar halsband en ren net op tijd naar buiten om Grayer bij een lusje van zijn riem te pakken terwijl hij over het stoepje struikelt en over de vuilnisbakken braakt. Ik buig mijn knieën om tegenwicht te bieden tegen zijn hellende gewicht en merk dat de verwarming het enige is wat het uitstekend doet in het huis dat boven ons uittorent.