‘Geeft niks.’
‘Krijg je nu een lintje omdat je me hebt gered?’
‘Voor minder doe ik het niet,’ zei hij.
‘Waar is Alex?’
‘Hij is ervandoor. Maar maak je geen zorgen, we krijgen hem wel te pakken.’
Ik zag de sterren, hoog in de lucht, en hoe langer ik keek, hoe meer er verschenen. Ik kon nog altijd de Grote Beer, de Kleine Beer en al die andere sterrenbeelden niet van elkaar onderscheiden, ondanks Bens pogingen ze aan me uit te leggen.
‘Daar, de ambulance komt eraan,’ zei Peter, en nu hoorde ik de sirene ook. Het geluid leek misplaatst en opdringerig in deze stilte, die normaal gesproken alleen werd verstoord door het gekwaak van een eend of het geblaat van een schaap.
De lichten van de ambulance kwamen dichterbij en wierpen grillige schaduwen over Nicks gezicht. Er werden portieren geopend en dichtgeslagen en een ambulancebroeder knielde naast me neer. Hij scheen met een lampje in mijn ogen. Ik draaide mijn hoofd weg. Daarna voelde hij mijn pols en terwijl hij zijn routinehandelingen afwerkte, onderwierp hij Nick aan een vragenvuur. Was ze buiten bewustzijn, hebt u haar moeten reanimeren, heeft ze overgegeven? Hoe lang lag ze in het water? Ondertussen verscheen er een tweede verpleger, die vragen aan mij begon te stellen. Wat is je naam? Hoe oud ben je? Wat is er gebeurd? Ik wist niet of hij deze gegevens nodig had voor een te schrijven rapport of dat hij wilde weten hoe ik eraan toe was. Het deed er ook niet toe en ik gaf netjes antwoord.
‘Mevrouw?’ zei de eerste man. ‘We gaan uw kleding verwijderen.’ Hij was al halverwege zijn zin toen ik voelde of hoorde – wat wist ik niet precies, mijn zintuigen zaten in elkaar verstrikt – hoe mijn broek werd opengeknipt.
‘Ik kan ook gewoon mijn kleren uittrekken,’ probeerde ik.
‘Onderkoeling,’ meldde de tweede man kortaf en hij legde folie over me heen, gevolgd door een zware deken, die tegen mijn kin schuurde.
‘Hebt u ergens pijn?’ vroeg de eerste man.
‘Ik geloof het niet.’
‘Ze bloedt.’ Dat was de stem van Nick.
De verpleger boog zich over me heen en betastte mijn voorhoofd. ‘Oppervlakkige wond,’ oordeelde hij. Er klonk nog een sirene, opnieuw lichten die over mijn hoofd scheerden. Er verscheen een vrouw naast Nick, die hem verzocht in de ambulance te stappen. Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik ben bezig.’
‘U hebt genoeg gedaan. Ik wil u graag onderzoeken.’
‘Niet nodig.’ Alsof zijn lichaam zijn woorden wilde logenstraffen, begon hij te hoesten.
‘Meneer, u staat al weet ik hoe lang hier in de kou. Straks raakt u onderkoeld.’
‘Pas als ik weet dat ze in orde is.’ Er volgde een discussie, maar ik werd afgeleid doordat er een brancard naast me werd neergelegd. Er waren handen rond mijn benen en onder mijn oksels, waarna ik werd opgetild en vastgesjord met banden.
‘Ik ga met haar mee,’ zei Nick.
‘Als u plaatsneemt in de ambulance waar ik u kan onderzoeken, rijden we er meteen achteraan,’ stelde de vrouw voor.
‘Instappen. Dat is een bevel,’ bemoeide Peter zich ermee. ‘We hebben nog veel werk te doen en ik heb er niks aan als je ziek wordt.’
Ik wilde vragen of de banden rond mijn borst misschien ietsje losser mochten, omdat ik nauwelijks kon ademhalen, maar ik werd al in de ambulance geschoven. Binnen was het aangenaam warm en het maakte me sloom. Fel licht prikte in mijn ogen en misschien was het beter om ze te sluiten, heel eventjes maar. Er was een stem die me beval wakker te blijven, maar die was te ver weg om me te kunnen pakken.
In het ziekenhuis werd er in me geprikt en geknepen, een arts commandeerde dat ik zijn vinger moest volgen, een verpleegster checkte mijn bloeddruk en weer iemand anders maakte de wond op mijn voorhoofd schoon met alcohol, die beet, en plakte er een pleister op. Blijkbaar slaagde ik voor alle tests, want de dokter verklaarde dat ik niets mankeerde, voor de zekerheid een nachtje moest blijven, maar de volgende ochtend weer naar huis mocht. Een klok aan de muur gaf aan dat het drie uur was.
‘Kom terug als u ergens pijn voelt of last van uw nek of hoofdpijn krijgt. Dat kan wijzen op inwendig letsel of een hersenschudding,’ somde hij routinematig op.
Zijn woorden deden me denken aan de kleine lettertjes van een gebruiksaanwijzing: ‘Wij zijn niet verantwoordelijk voor enige schade die door verkeerd gebruik van dit apparaat of medicijn kan ontstaan.’ Als ik dood in bed gevonden zou worden, dan was het mijn eigen schuld. Hij had me gewaarschuwd, dus het ziekenhuis trof geen enkele blaam. Een verpleegster die eruitzag alsof ze zelf hoognodig moest gaan slapen, kwam me ophalen. Ze duwde een rolstoel voor zich uit en zei dat ik moest gaan zitten, zodat ze me naar mijn kamer kon brengen.