Moeizaam kwam ik overeind. Mijn benen waren verkrampt en ik schudde ermee om er weer gevoel in te krijgen. Alex kwam naast me staan, met zijn handen in zijn broekzak gestoken, en keek niet naar mij, maar naar het landschap dat zich voor hem uitstrekte, alsof hij was gekomen om van het uitzicht te genieten.
‘Mesut vertelde me dat jullie vanmiddag een prettig gesprek hebben gevoerd.’
‘Het was inderdaad erg… verhelderend.’
‘Dat geloof ik vast.’
‘Hij uitte zijn bezorgdheid over je. Hij zei dat je naar het bureau kwam om te vragen waarom je broer zo geïnteresseerd was in een oude moord. Hij wilde van mij weten of je wel helemaal in orde was.’
‘Dat is erg vriendelijk van hem,’ bracht ik uit.
‘Ja, vind je ook niet? Ik heb hem gezegd dat hij er goed aan had gedaan om mij te bellen. Dat wij, je familie – ik ben tenslotte bijna familie nu ik een relatie met je zus heb – ons grote zorgen om je maken. Nou ja, niet alleen wij, ook Peter en Nick en Bernadette vragen zich af waar je mee bezig bent. Ik heb Mesut maar eerlijk verteld dat de politie je ervan verdenkt dat je het een en ander in scène zet om aandacht te vragen.’
Ik wist niet of de tranen over mijn wangen liepen van verdriet, woede of dat ze gewoon veroorzaakt waren door de felle noordoostenwind. Ik wilde de waarheid uit hem slaan. Ik wilde hem pijn doen, hem bijten, schoppen, mijn nagels in zijn huid zetten en die lostrekken van zijn botten, tot er niets meer van hem overbleef.
‘Je moet me geloven als ik zeg dat ik hier geen plezier aan beleef. Ik beloof je dat ik mijn best zal doen om Sascha zo goed mogelijk op te vangen. Ze zal er kapot van zijn.’
27
Ik knipperde met mijn ogen om de duisternis te verdrijven. Een hand werd op mijn schouder gelegd. Van heel ver drong een stem tot me door.
‘Leeft ze nog?’ De stem kwam me bekend voor, maar het geluid verdwaalde in mijn hoofd voordat ik hem kon identificeren. Er werd een vinger in mijn nek gelegd. Een ijskoude vinger. Met mijn hand sloeg ik ernaar. Er klonk een vloek, deze keer van een andere stem, gevolgd door een korte lach, waar ik me aan warmde.
‘Ze leeft nog,’ was het nuchtere commentaar. ‘Liv, doe je ogen eens open.’ Bezorgd – ja, de stem was beslist bezorgd, en donker, laag, dus hij moest afkomstig zijn van een man, maar ik was niet van plan om te doen wat hij vroeg. Het was hier veilig in deze wereld achter mijn oogleden. Ik wilde er voor altijd blijven, waar niemand me kwaad kon doen. De hand schudde aan mijn schouder. ‘Kom op, wakker worden.’ Andere geluiden bereikten me, zoals dat van een enorme wasmachine, ergens op de achtergrond. Ik probeerde te achterhalen wat het was, maar gaf het op. Langzaam werd ik me bewust van een verlammende kou die zich in alle uithoeken van mijn lichaam had genesteld. Mijn handen rustten op iets zachts dat tegelijk nat was. Ik probeerde te bedenken waar ik was en wat ik daar precies deed. Behalve de kou voelde ik een intense vermoeidheid, alsof ik al dagen, weken niet had geslapen. En dan was er nog die bijtende pijn aan mijn gezicht en mijn handen. Was dit een droom waarvan ik wist dat het een droom was en waaruit ik mezelf moest dwingen om wakker te worden? Het deed me goed dat ik kon voelen, dat ik kon nadenken; dat betekende dat ik nog leefde.
Leven. Dood. Ik was niet dood. Ik was wel bijna dood geweest. Ik schoot overeind en iemand drukte me terug op de grond.
‘Rustig. Ik ben het, Nick.’
‘Alex… Hij probeerde me… Hij is…’
‘Maak je geen zorgen, je bent veilig.’
Nu pas zag ik dat Nicks kleding doorweekt was. ‘Heb jij…?’
‘Je uit het water gehaald? Ja. Het scheelde niks. Je werkte niet echt mee, dame,’ grapte hij, maar de bezorgde blik op zijn gezicht verdween niet.
‘Maar hoe? Ik heb je gebeld, maar je nam niet op.’
‘Ik was vlakbij, in Rons huis, waar we Michiel hebben gevonden. Een lang verhaal, dat vertel ik je later wel. Ik reed weer richting het dorp en hoorde je voicemail. En op hetzelfde moment zag ik je auto staan.’
‘Het duurde wel erg lang voordat je kwam.’ Ik begon te klappertanden.
‘Waar blijft die ambulance?’ snauwde Nick, en achter hem verscheen de gestalte van Peter. Hij trok zijn jas uit en gaf die aan Nick, die hem over me heen legde. Alles aan me plakte: mijn spijkerbroek, mijn trui, mijn sokken, en er liep water van mijn voorhoofd in mijn nek. Ik moest denken aan de dag dat ik moest afzwemmen en op het droge stond te druppen en te bibberen met al mijn kleren aan, wachtend tot mijn moeder een handdoek om me heen zou slaan. Mijn moeder. Ik wilde mijn moeder. Een vreselijke stank drong mijn neusgaten binnen en ik bedacht dat ik het zelf was.
‘Ik voel me niet zo lekker, geloof ik.’ Als in een reflex kwam ik omhoog en gaf over. Ik verontschuldigde me.