Home>>read Nachtvlucht free online

Nachtvlucht(89)

By:Anita Terpstra


‘En jij niets van mij.’

Plotseling zoende hij me op mijn mond en ik duwde hem niet weg. In plaats daarvan klampte ik me aan zijn schouders vast omdat ik bang was dat mijn benen me niet meer konden dragen. Hij vatte mijn hoofd tussen zijn handen, dwong me hem aan te kijken en mompelde ondertussen dat het hem speet. Zonder iets te zeggen maakte ik me van hem los en verliet het huis.

Een bordje achter de glazen ingang meldde dat het Historisch Centrum om negen uur openging. Voor mij stonden twee oudere mannen en een vrouw van mijn leeftijd, netjes in de rij. De mannen, allebei een plastic tasje in de hand, keken af en toe achterom, alsof ze bang waren dat ik voor wilde dringen. Stipt om negen uur kwam een bewaker de deur opendoen. Achter de balie zat een medewerkster die eruitzag alsof ze hard aan het weekend toe was, in plaats van dat ze net een paar vrije uren achter de rug had.

Na de confrontatie met Nick, of hoe het ook maar heette wat er tussen ons was voorgevallen, had ik besloten om uit te zoeken wat mijn broer zo intrigeerde aan de moord op Thomas van Zanten. Er was iets mee. Wellicht klampte ik me vast aan een strohalm, maar de knipsels over de moord en de inbraken waren alles wat ik had. Ron had ze om een bepaalde reden bewaard en het was aan mij om uit te zoeken wat dat was en of het iets met zijn dood te maken had. Dit zou mijn laatste poging zijn, had ik mezelf beloofd. Als dit niets opleverde, zou ik het laten rusten.

Ik vroeg de medewerkster naar de papieren versie van het Noordelijk Dagblad . De vorige avond had ik op de site van het Historisch Centrum gezien dat er geen online-naslagwerk bestond.

‘Ik ben op zoek naar het jaar 2007 .’

‘Vanaf welke maand ongeveer?’

‘Januari.’

Ze overhandigde me een formulier waarop ik moest invullen wat ik wilde hebben en nam het daarna weer in.

‘Binnen tien minuten komt de door u opgevraagde informatie eraan. Gaat u daar maar zitten.’ Ze wees naar een tafeltje, een eindje verderop. Ik wilde een kop koffie halen, maar een sticker op de deur meldde dat ik niet mocht eten of drinken in de leeszaal. De oude mannen van zonet zaten over hun paperassen gebogen en mompelden af en toe iets tegen elkaar. Exact tien minuten later kwam er een medewerker aanlopen met een karretje dat was volgestapeld met kranten. Ik meende een verwijtende blik in zijn ogen te zien, die niet verdween toen ik hem bedankte. Met de nodige moeite pakte ik de stapel met de januarinummers. Ik begon bij de achttiende, de dag na het bericht dat ik al in mijn bezit had. Er waren de gebruikelijke artikelen. Een follow-up van het allereerste nieuwsbericht, daarna een week niets. In de weekendbijlage een groot interview met de ouders van Thomas. Mijn ogen vlogen over de tekst, op zoek naar een houvast, iets dat ik meer dan nodig had, aangezien ik met één hand aan een richel hing.

[…] anonieme bronnen beweren dat Thomas werd verdacht van een serie inbraken. Een politiewoordvoerder bevestigt dit, maar wil verder geen mededelingen doen over de aard ervan, aangezien dit het onderzoek in gevaar kan brengen.

Er voer een klein schokje door me heen, alsof ik per ongeluk tegen het schrikdraad rondom een van mijn vaders weilanden was gelopen. Ik las de zin nog een keer, om zeker te weten dat het geen verbeelding was. En nog eens. Het stond er echt. Inbraken. Thomas. Inbraken. Danny. Inbraken. Met een ruk schoof ik mijn stoel achteruit, die daardoor omviel. Er werd met gefronste wenkbrauwen naar me gekeken.

‘Ik heb het,’ riep ik en ik hield de krant omhoog. ‘Ik heb het.’

De medewerkster kwam achter de balie vandaan en vroeg me stil te zijn.

Ik was ruim drie kwartier onderweg en had, volgens de routeplanner die ik had geprint, nog zo’n twintig minuten te gaan. Het landschap om me heen was vergelijkbaar met waar ik was opgegroeid. Uitgestrekte landerijen, met hier en daar een boerderij of een huis en een verdwaalde boom. Op de een of andere manier scheen het me nog desolater toe dan de omgeving thuis. Het was alsof ik met zachte, maar dwingende hand naar de rand van de wereld werd geschoven en er ieder moment vanaf kon vallen, zo leeg was het om me heen. Het begon te regenen en dat maakte het gevoel van troosteloosheid nog groter. Ik reed gemiddeld zo’n tien kilometer harder dan was toegestaan, maar gokte erop dat de verkeerspolitie in deze uithoek niet controleerde. Een halfuurtje later vreesde ik dat ik ergens een afslag had gemist en ik wilde net keren, toen een bord langs de kant van de weg aangaf dat ik over een paar honderd meter rechtsaf moest. De huizen volgden elkaar sneller op en na nog een paar kilometer reed ik het dorp binnen. Zonder problemen vond ik het politiebureau en parkeerde op een bezoekersplek. Het was alsof de architect van het gebouw de eigenschappen van de gemiddelde politieman in baksteen had vertaald, dacht ik grimmig; saai, rechtlijnig en middelmatig. Bij de receptie drukte ik op de bel. Het raam schoof open en het gezicht van een vrouw verscheen.