Home>>read Nachtvlucht free online

Nachtvlucht(66)

By:Anita Terpstra


‘Bent u gewond, mevrouw?’ klonk haar nasale stem.

‘Nee, dat niet, maar…’

‘Hebt u gezien wie dit heeft gedaan, mevrouw?’

‘Nee, ik lag te slapen.’

‘Kunt u het raam afplakken, mevrouw?’

Ik stelde me voor dat ze een standaardlijstje met vragen afwerkte. ‘Eh… dat weet ik niet. Vast wel.’

‘Doe dat. Ik maak er een melding van en dan komt er morgenochtend iemand bij u langs.’

‘Kan dat nu niet?’

‘Ons team is net onderweg naar een ongeluk. Ik vermoed dat het nog wel een tijdje kan duren.’

Na een weinig gemeend bedankje hing ik op. Beneden deed ik alle lichten aan en ging op zoek naar een veger en blik. De grootste stukken glas raapte ik op en legde ik op de salontafel. Op het moment dat ik bijna klaar was, realiseerde ik me dat ik de boel misschien beter had kunnen laten liggen voor de politie. In de schuur vond ik een kartonnen doos waar Ida het oud papier in bewaarde. Ik haalde de kranten, reclamefolders en enveloppen eruit en vouwde de doos open. Er was nergens in huis tape te vinden. Door twee grote bloempotten tegen het karton te zetten, lukte het me om het gat te bedekken. Om een gevoel van veiligheid te creëren, trok ik de gordijnen dicht. Het leek me beter om de nacht op de bank door te brengen en ik haalde het dekbed van boven. Ik controleerde nog eens of de voor- en achterdeur op slot zaten. Het voelde een beetje kinderachtig om alle lampen aan te hebben, maar ik deed er geen een uit. Een oude angst stak de kop op. Als kind logeerde ik regelmatig bij een tante, een van de jongste zussen van mijn moeder, die alleen woonde. Ik bevond me nog in de fase dat ik bang was in het donker en begreep maar niet dat mijn tante het aandurfde om ’s nachts alleen in huis te zijn. Dat gevoel kwam nu een beetje terug.

Ineens glipte er een gedachte als een minderjarige in de rij voor de discotheek tussendoor.

‘Doe niet zo absurd,’ zei ik tegen mezelf. Maar hoe langer ik erover nadacht, hoe minder absurd het werd. De rest van de nacht sliep ik onrustig.





19

Er likte iets aan mijn vingers. Het duurde een paar misselijkmakende seconden voordat ik besefte waar ik was. De steen lag nog altijd op de grond en vertelde me dat het geen droom was geweest. Luid miauwend wreef Dizzy haar lijf langs de bank, terwijl Moos toekeek. Zodra Dizzy merkte dat ik geen aanstalten maakte om haar te aaien, sprong ze boven op me. Ik pakte de kat op, die zwaarder was dan ik dacht, en zette haar weer op de grond. Beledigd ging ze ervandoor. Na een snelle douche voelde ik me al iets minder wazig. Nadat ik had ontbeten, een was had gedraaid, de afwas had gedaan en mijn werk had gebeld om te zeggen dat ik later kwam, was er nog steeds geen politie. Ik belde nog een keer, waarna ik een andere telefoniste het hele verhaal opnieuw kon doen.

‘We sturen zo snel mogelijk iemand,’ zei ze uiteindelijk.

‘En wat is zo snel mogelijk?’

‘Dat kan ik niet zeggen.’

Ik drukte haar weg. De steen wikkelde ik in een plastic zak. Op de een of andere manier voelde dat minder bedreigend, minder indringend. In de voortuin speurde ik naar voetsporen. Ik schatte in waar de dader ongeveer gestaan moest hebben, maar zag niets. Het had al weken niet meer geregend en de grond was droog. Ook bij de buren had ik geen succes. Ze hadden niets gezien of gehoord, zelfs het lawaai van brekend glas niet. Na nog eens drie koppen koffie was ik zo onrustig dat ik, na een alinea vijf keer opnieuw te hebben gelezen, het tijdschrift op tafel gooide. Het had weinig zin om hier te blijven wachten.

‘Gewoon kwajongens,’ zei Peter.

Ik keek naar de steen die ik net op zijn bureau had gelegd. ‘In mijn tijd trokken kwajongens spinnen hun pootjes uit of bliezen ze een kikker op door hem een rietje in z’n…’

‘Dat was vroeger,’ onderbrak hij me. ‘Nu vernielen ze spiegels van auto’s, steken banden lek, trappen fietsen in elkaar en…’

‘Gooien stenen door ramen,’ maakte ik zijn zin af. ‘Dit ís geen kwajongensstreek. Iemand probeert me bang te maken.’

‘Waarom zou iemand jou bang maken?’ Hij keek me aan alsof hij net aan de tandarts had verteld dat hij last had van zijn kies en al wist wat er ging komen.

Ik voerde de pesterijen die Susan ten deel waren gevallen aan.

Peter schoof ongemakkelijk op zijn stoel heen en weer. ‘Je weet toch dat Susan hier op het bureau is geweest om aangifte te doen? Tegen Ron.’

Ik boog me voorover. ‘Mijn broer kan onmogelijk deze steen door mijn raam hebben gegooid. Iemand was bezig het gezin bang te maken. Om wat voor reden dan ook.’

Op zijn gemak, alsof we een gezellig onderonsje hadden, opende hij een la en haalde er een appel uit. Hij nam een hap, trok een vies gezicht en mikte de appel in de prullenbak. Af en toe lees je in de krant over geweldsuitbarstingen van burgers jegens ambtenaren. Op dat moment kon ik me er iets bij voorstellen. Mijn woorden drongen net zomin tot Peter door als wanneer ik Chinees had gesproken.