‘Hoe zou ik jou ooit kunnen vergeten?’
‘Aardig dat je dat zegt. Het spijt me oprecht dat ik je de vorige keer niet meteen herkende, maar hé, het is ook al zo lang geleden.’ Hij bracht zijn gezicht vlak bij het mijne. ‘En nu moet jij sorry zeggen.’
‘Waarvoor?’ Er leek niet genoeg zuurstof in de lucht voor ons tweeën.
‘Je hebt tegen me gelogen.’ Hij prikte met een vinger tegen mijn schouder. In gedachten nam ik die vinger tussen mijn tanden en beet tot ik het bot hoorde kraken. ‘Jij gaat helemaal niet trouwen met die vent. Heeft je mama je niet geleerd dat het onbeleefd is om te liegen?’
‘En heeft jouw mama je niet geleerd dat het niet netjes is om anderen te pesten?’ Het was waar. Alcohol maakte dat je loslippiger werd. En dat je meer durfde.
‘Dat was gewoon een beetje dollen,’ was het antwoord. Ik dacht aan al die keren dat ik met buikpijn naar school was gegaan, dat ik in bed had liggen te woelen, terwijl ik probeerde niet te denken aan wat ze de volgende dag voor me in petto zouden hebben. ‘Men lijdt het meest door het lijden dat men vreest,’ zei mijn opa altijd. In mijn geval was het andersom; het pesten was altijd erger dan ik me voor kon stellen.
Steven hield zijn glas scheef en morste een paar druppels bier op mijn blouse.
‘O, sorry.’ Hij peuterde een zakdoek uit zijn broekzak en maakte aanstalten om de natte plek te deppen.
Ik sloeg zijn hand weg. ‘Afblijven.’
‘Nou, dat kan ook wel wat vriendelijker.’
‘Volgens mij weet jij niet eens wat het woord inhoudt.’ Ik moest hier weg. Nu. Ik duwde tegen zijn arm, die nog altijd verhinderde dat ik zo weg kon lopen.
‘Hé, niet zo snel. Ik zei toch sorry? En als die vlek er niet meer uit wil, dan breng je ’m maar naar de stomerij. Ik betaal de kosten. Je bent niets veranderd, hè? Vroeger was je ook al zo’n fel ding. Een kusje om het goed te maken?’ Hij boog zijn hoofd voorover en in een reflex haalde ik uit. Steven greep met een kreet naar zijn wang en ineens was de weg vrij. Ik wilde weglopen, maar voelde na een paar stappen zijn arm als een slagboom op me neerdalen. Vingers klauwden zich om mijn bovenarm.
‘Stom wijf.’
Ik probeerde me los te rukken, maar zijn greep verstevigde zich. Ik gaf een mep op zijn hoofd en er bleven wat haren aan mijn nagels hangen.
‘Wat is hier aan de hand? Laat haar los.’ Het was Nick.
‘Die trut hier viel me zomaar aan. Jij bent van de politie. Ik wil aangifte doen van mishandeling,’ hijgde Steven.
‘Doe normaal. Jij viel mij lastig.’ Mijn arm klopte pijnlijk en ik wreef erover.
‘Laten we even rustig blijven,’ zei Nick. Enkele cafégasten kwamen op het rumoer af. Sommige hadden een glas in de hand en glimlachten, alsof ze naar een goede film zaten te kijken.
‘Niks rustig.’ Steven haalde zijn hand over zijn wang en hield zijn bebloede vingers omhoog. Er liepen een paar felrode strepen over zijn huid. ‘Kijk nou wat ze heeft gedaan.’
Nick keek naar mij.
‘Hij probeerde me te zoenen,’ zei ik. ‘Hoe noem je zoiets? Seksuele intimidatie?’
‘Jij bent net zo gestoord als die broer van je.’ Steven zei het zachtjes, maar ik hoorde de woorden luid en duidelijk. Voordat iemand me kon tegenhouden, vloog ik hem aan. Ik sloeg, schopte, klauwde, spuugde en schreeuwde tot mijn handen pijn deden en mijn keel rauw aanvoelde. Een arm sloot zich rond mijn middel en ik werd onverbiddelijk van de grond getild.
Steven wees naar de omstanders. ‘Zagen jullie dat? Jullie zijn getuigen. Zij viel mij aan.’ Zijn overhemd hing los uit zijn broek en er liep nu ook bloed uit zijn lip. De café-eigenaar was degene die hem tot bedaren wist te brengen. ‘Kom mee naar de bar, dan krijg je een biertje van me.’
Nick liet zijn greep niet verslappen en droeg me naar buiten. Sascha en Alex waren nergens te bekennen.
‘Kom, ik breng je thuis,’ zei Nick en hij zette me neer.
‘Is dat alles wat je gaat doen?’ vroeg ik gejaagd. Mijn lichaam voelde aan alsof het nog moeiteloos tien kilometer zou kunnen rennen.
‘Je mag blij zijn dat je vanavond in je eigen bed slaapt en niet de nacht in een cel hoeft door te brengen.’
‘Dat kun je niet menen. Hij probeerde míj te zoenen.’ Nick stond nu een paar meter bij me vandaan, maar hij kon zich net zo goed aan de andere kant van het dorp bevinden, zo groot voelde de afstand tussen ons.
‘Het is jouw woord tegen het zijne. En zoals de zaken er momenteel voor staan, heeft hij een paar flinke schrammen op zijn wang, een open lip en een kapot overhemd, en jij helemaal niks.’
‘Wacht even. Kies je zijn kant?’ vroeg ik vol ongeloof.
‘Ik zeg alleen hoe de zaken ervoor staan.’ Het klonk vermoeid.