Ik deed de gekuiste versie uit de doeken. Hij knikte en onderbrak me niet.
‘Vandaar dat je er zo verloren uitziet.’
‘Ik zie er niet verloren uit,’ sputterde ik.
Hij lachte zachtjes. ‘Jawel. Op momenten dat je denkt dat niemand kijkt, krijg je een afwezige blik in je ogen, frons je je wenkbrauwen en bijt je op je lip.’
‘Dan denk ik na.’
‘Over hem. Zoals nu.’ Onverwacht boog hij zich voorover en volgde met zijn duim de frons in mijn voorhoofd. Zijn woorden gaven me het gevoel dat hij me kende, terwijl ik nog steeds veel te weinig van hem wist.
‘Weet je nog dat we vroeger ooit een keer hebben gezoend?’ Het was eruit voordat ik besefte wat ik zei. De koffie moest ook mijn gezonde verstand beneveld hebben. Toen ik zijn gezicht zag, wilde ik de woorden verdrinken in mijn mok. Hij wist het niet meer. Ik opende mijn mond om eroverheen te ratelen, in een poging te redden wat er te redden viel, maar op dat moment ging de telefoon. Nick stond op en ging naar binnen. Was het onfatsoenlijk om ongezien weg te sluipen? Hij ging met zijn rug naar me toestaan, wat betekende dat hij niet wilde dat ik hoorde wat er werd gezegd. Het gesprek verliep niet geheel vlekkeloos, aangezien Nick druk gebaarde en af en toe zijn hoofd schudde. Plotseling voelde ik me een indringer. Ik sloop naar binnen en nam de doos met Rons spullen. Ik wees op mijn horloge en toen naar de deur. Nick knikte en stak zijn duim op. Daarna verliet ik de woning met hetzelfde opgelaten gevoel als waarmee ik binnen was gekomen.
11
Met twee kun je meer dan alleen. Met z’n tweeën sta je sterker. Ik vroeg me af wie dergelijke onzin verzonnen had. Vast iemand die dodelijk eenzaam was. Voor mij golden ze in ieder geval niet. Wanneer Ben en ik samen iets deden, kwam er geheid gedoe. Als ik alleen het huis schoonmaakte, was ik binnen twee uur klaar. Met Ben duurde het twee keer zo lang. ‘Ik wil me er niet mee bemoeien, hoor, maar…’ En dan volgde er een hele rits zogenaamd goedbedoelde adviezen. ‘Maar ik zou minder schoonmaakmiddel gebruiken. Je kunt beter vegen in plaats van stofzuigen. Je moet die planten niet zoveel water geven.’ Alles leidde tot discussie, waardoor ik werd afgeleid en ik niet verder kon gaan met mijn werk omdat ik hem moest uitleggen – nee, ik moest verdedigen wat ik deed. Hetzelfde gold voor boodschappen doen. In mijn eentje deed ik de wekelijkse boodschappen in een halfuur. Als Ben meeging, duurde het minimaal een uur. ‘Niet zoveel appels kopen. Nee joh, we hebben helemaal geen vuilniszakken nodig, die hebben we nog genoeg. Niet weer pasta, daar heb ik even helemaal geen zin in. Ik lust geen volkorenbrood, dat weet je toch?’
Daar moest ik aan denken toen Bernadette die ochtend zei dat ze met me meeging naar mijn afspraak met Erik. Mijn tweede gedachte was dat ze vond dat ik niet genoeg vorderingen maakte en mee wilde om me te controleren. In de afgelopen dagen had ik een aantal van Danny’s en Eriks vrienden gesproken, maar ik was niet veel wijzer geworden. Vrienden van Danny wezen met de beschuldigende vinger naar Erik, en andersom.
Stipt op tijd stond Bernadette bij mijn bureau. We namen haar auto, die in tegenstelling tot de mijne was uitgerust met airconditioning. Je leest in de krant weleens over ongelukken waarbij je je afvraagt hoe ze in godsnaam hebben kunnen gebeuren, zoals een inhaalmanoeuvre als er een auto van de andere kant komt, of de weg op draaien terwijl er een auto nadert. Gezien de rijstijl van Bernadette kon ik me er ineens iets bij voorstellen. Ze was met tien dingen tegelijk bezig: ze stuurde de auto door het drukke verkeer in de binnenstad, was aan het bellen, checkte haar make-up in de binnenspiegel en draaide aan de knoppen van de autoradio.
Ik vroeg haar mij het woord te laten doen.
‘Ik zat te denken aan good cop, bad cop ,’ zei ze met een spottende knipoog. ‘Maak je geen zorgen. Van mij zul je geen last hebben.’
Mijn mobiele telefoon rinkelde. Het was Peter, met de mededeling dat Rons spullen waren gearriveerd. Wanneer ik die kwam ophalen. Eind van de middag, zei ik.
Erik had gevraagd of we bij het restaurant aan de zeedijk konden afspreken. ‘Niet thuis. En doe maar in mijn lunchpauze,’ voegde hij eraan toe. In mijn jonge jaren kwam ik er ’s winters regelmatig met Ron en mijn zussen om, wanneer het had gesneeuwd, met een slee van de helling te glijden. Tot op het bot verkleumd warmden we ons daarna aan grote mokken chocolademelk met slagroom.
Erik was er nog niet. Deze hele week had ik meerdere keren een afspraak met hem gemaakt, die hij telkens afzegde. Ik kon alleen maar hopen dat hij er nu wel zou zijn. We zochten een plekje bij het raam uit. Buiten waren een paar kinderen aan het vliegeren. Ik hou daar niet van. Ik heb visioenen waarbij de vlieger neerstort en het touw mijn keel doorklieft. Freud zou er vast een aardige theorie over hebben. Aan het tafeltje naast ons zat een oude man, verdiept in zijn krant, en even verderop een jong stel met een kind. Het jongetje, een jaar of twee, klauterde op een stoel en dreigde er weer af te vallen.