Home>>read Nachtvlucht free online

Nachtvlucht(20)

By:Anita Terpstra


Sascha gaf me een zoen. Haar witte jurk bolde op terwijl ze wegliep. Ik wendde me tot Nick. ‘Ik ga naar huis.’

Nick staarde in de verte, alsof hij de auto’s nog altijd kon zien.

‘Laat me je thuisbrengen,’ zei hij.

Ik werd zenuwachtig van deze man met zijn zwijgende ogen en wilde van hem verlost zijn.

‘Nee joh. Het is maar een kilometer fietsen. Geen probleem. Dat ben ik echt niet verleerd.’

Nick was echter onverbiddelijk.

‘Waar staat je fiets?’

Ik wees naar de muur, waar mijn oude weduwe geduldig stond te wachten. Nick liep naar een soortgelijk exemplaar.

‘Moet je je collega’s niet assisteren?’ probeerde ik nog.

‘Die redden zich wel,’ was het nuchtere antwoord. ‘Bovendien heb ik geen dienst vanavond.’

Zwijgend fietsten we richting de boerderij. Omgaan met stiltes is niet mijn sterkste punt. Negen van de tien keer trek ik mijn mond toch open en begin te rebbelen, waarbij ik de ander tot mijn latere spijt deelgenoot maak van ontboezemingen die ik liever voor me had gehouden. Met elke minuut die voorbijging waarin niets werd gezegd, voelde ik de druk toenemen om het zwijgen te doorbreken. Ik beet op het puntje van mijn tong en concentreerde me op de pijn. Het was een heldere nacht. Ik tuurde naar de lucht, op zoek naar vallende sterren, klaar om een wens te doen. Het maakte het fietsen er niet gemakkelijker op en ik slingerde heen en weer. Gelukkig was er geen verkeer op de weg. Onderweg stopten we kort om de dynamo op Nicks fiets steviger aan te drukken. De koplamp produceerde slechts een vaag, flikkerend schijnsel.

‘Ik heb geen zin in een boete,’ zei hij.

‘Je bent toch politieman? Ik stel me voor dat een telefoontje voldoende is,’ grapte ik.

De gewenste reactie kwam niet. Misschien deelden we niet hetzelfde gevoel voor humor. Ik wist me geen houding te geven, als een kind dat een belangrijk doelpunt had gescoord terwijl zijn vader net de andere kant op keek. Een dier – ik kon niet zien of het een rat of een kat was – liep het fietspad over. De scherpe nachtlucht prikte in mijn neus. Mijn trapper piepte protesterend en ik was blij dat ik een eind buiten de bebouwde kom woonde, zodat er niemand wakker werd van het geluid. De avond was sneller voorbijgegaan dan ik had gedacht. Geheel onplezierig was het niet geweest. Het was me in ieder geval gelukt om een paar uur achter elkaar niet aan Ron of Ben te denken.

We sloegen de weg naar de boerderij in. Het geluid van piepende remmen klonk vlakbij.

‘Wat was dat?’ vroeg ik.

‘Geen idee,’ zei Nick. In het donker kon ik zijn gezichtsuitdrukking niet goed zien. Ik hield op met trappen en luisterde. Op het moment dat ik verder wilde fietsen, werd de stilte doorbroken door een harde klap, gevolgd door een tweede. Als vanzelf begonnen we allebei harder te fietsen, alhoewel ik geen idee had uit welke richting het geluid kwam. Een oranjerode gloed verlichtte de nacht. Vloekend begon Nick te versnellen en ik kon hem niet meer bijhouden. Hij keek achterom om te zien waar ik bleef en minderde vaart, maar ik gebaarde hem verder te gaan.

‘Ga maar. Ik kom wel achter je aan,’ riep ik.

Even later was hij uit het zicht verdwenen, de bocht om. Na een halve minuut zag ik wat er aan de hand was. In een greppel lag een auto op zijn kop. Metershoge vlammen voerden een macabere dans uit op het ijzer. Achteraf wenste ik dat ik had gewacht op de hulptroepen. Waarom ik dat niet deed, is me een raadsel. Misschien omdat ik ergens niet geloofde dat wat er zich voor mijn ogen afspeelde echt was. Misschien was het omdat het volgen van een ehbo -cursus je verplicht om mensen in nood te helpen. Of misschien was het net als kijken naar een horrorfilm: je wilt niet kijken, maar kunt je ogen niet van het scherm afhouden omdat je wilt weten wat er gaat gebeuren.

Ik kwakte mijn fiets tegen de grond en begon te rennen. Toen ik dichterbij kwam, zag ik dat het de auto van Danny was. Michiel. Mijn god, Michiel. De hitte die het vuur verspreidde, benam me de adem. Het was bijna alsof ik de haartjes op mijn armen voelde schroeien. Nick trok me achteruit.

‘Michiel zit in die auto.’ Ik probeerde me los te rukken.

‘Je kunt niets meer doen. Het is te laat. Ze zijn dood.’

Ik voelde de wijn zich via mijn slokdarm een weg naar boven banen en slikte heftig. Laat ze alsjeblieft op slag dood zijn geweest, bad ik. Het vuur leek nog roder te worden en donkere, smerige rookwolken stegen op. De wind blies de rook recht in mijn gezicht en hoestend wendde ik me af, een hand voor mijn mond geslagen. Een paar meter verderop stond een auto met de voorkant, of wat er van over was, tegen een boom. Ik herkende de auto van Erik. Op de grond zat een gestalte met het hoofd in de handen. Het was Alex. Ik keek om me heen en zag zijn auto een eindje verderop staan. Verdwaasd keek hij voor zich uit. Ik rende naar hem toe. Hij wilde overeind komen, maar ik drukte hem weer neer in het gras.