De bel klonk schril. Op de boerderij kwam zelden iemand voorlangs. Mijn vader kwam overeind. Alsof dat het signaal was waar mijn moeder op had gewacht, begon ze met het inschenken van de koffie. Mijn vader kwam binnen met Peter. Ik schatte dat Peter tegen de vijftig liep. Hij praatte een beetje binnensmonds, waardoor hij af en toe moeilijk verstaanbaar was. Hij was een lange man en moest bukken om zijn hoofd niet te stoten. Er ontstond een gênante situatie toen Peter wilde plaatsnemen op de keukenstoel die we hadden neergezet omdat er één fauteuil te weinig was.
‘Neemt u daar plaats, die zit wat comfortabeler,’ wees mijn moeder.
‘Dat is niet nodig,’ zei Peter, maar mijn moeder liet zich niet vermurwen. Uiteindelijk gaf Peter zich gewonnen. Ik bekeek het zenuwachtige gedoe van een afstandje. Ik had te weinig energie om me ermee te bemoeien.
Het onderzoek was niet in handen geweest van het bureau in het dorp, vanwege belangenverstrengeling, maar het regiobureau in de stad had ermee ingestemd dat Peter de familie op de hoogte zou brengen. ‘U hoort dit vast liever van mij dan van een vreemde,’ zei Peter.
‘Dat waarderen we. Ron gaf altijd hoog van u op,’ zei mijn moeder.
De officiële verklaring luidde dat mijn overspannen broer, tot het uiterste gedreven omdat hij zijn kinderen niet mocht zien, geen uitweg meer zag en in zijn wanhoop had besloten zijn gezin te vermoorden en zelfmoord te plegen. Er viel een stilte na deze woorden.
‘Ik geloof niet dat Ron het heeft gedaan,’ zei ik plompverloren. Het was voor het eerst dat ik de gedachte hardop uitsprak.
Peter keek me aan alsof ik hem net had verteld dat ik in mijn vrije tijd graag jonge poesjes verdronk. Onzeker verplaatste zijn blik zich naar de rest van het gezelschap, alsof hij zich afvroeg of zij dezelfde mening waren toegedaan.
‘Met alle respect, mevrouw Tessel…’
‘Liv,’ zei ik.
Hij knikte. ‘Liv. Alles wijst erop dat je broer zijn vrouw en kinderen heeft omgebracht en daarna zichzelf.’
Zijn wijsvinger paste niet door het oortje en zijn grote handen vouwden zich om het kwetsbare kopje.
‘En wat is dat, “alles”?’ vroeg ik.
‘Zijn depressie, de scheiding, de moeizame verstandhouding met zijn vrouw, het feit dat hij zijn kinderen niet mocht zien,’ somde hij op alsof het om een boodschappenlijstje ging. ‘Onderzoek heeft aangetoond dat Susan iets over elf met de vaste lijn een telefoontje naar Rons mobiel heeft gepleegd. Dat duurde ongeveer een minuut. Vermoedelijk hebben de twee ruziegemaakt, waarna bij Ron de stoppen zijn doorgeslagen. Het forensisch onderzoek ondersteunt deze conclusie. Op het mes zijn de vingerafdrukken van Ron aangetroffen, op de touwen waarmee Susan en de kinderen waren vastgebonden hebben we zijn huidschilfers gevonden, net als op het hoofdkussen.’
‘Er was geen zelfmoordbriefje.’
‘Zo’n briefje wordt vaker niet dan wel geschreven. Eenderde van de gevallen laat een verklaring achter, om precies te zijn.’
Er zat een blaar op het puntje van mijn tong. Ik streek er voortdurend mee langs mijn tanden, in een poging hem kapot te maken, maar het lukte niet. De overtuiging dat mijn broer zijn kinderen nooit zou kunnen doden groeide met elke ademhaling. Nooit. Ik had daar geen bewijs voor, behalve het allesoverheersende gevoel dat zich in iedere vezel van mijn lichaam had genesteld.
‘Mijn broer is, was, een van de zachtaardigste mensen die ik ken, altijd bereid een ander te helpen. Een man als hij zou zijn gezin nooit kwaad kunnen doen,’ bracht ik hortend en stotend uit.
‘Mensen veranderen,’ schoof Peter mijn opmerking terzijde.
Ik boog me naar hem toe. ‘Hebben jullie rekening gehouden met de mogelijkheid dat Ron niet de dader is, maar slachtoffer?’
‘Er is niets gevonden wat erop wijst dat iemand je broer en zijn gezin zou willen vermoorden.’
Mijn ouders en mijn zussen zwegen en ik kon niets van hun gezichten aflezen. ‘Was Ron op zijn werk met een bepaalde zaak bezig?’
Zijn schouders zakten een beetje in. Met een blik vol medelijden keek hij me aan. ‘Op het bureau hielden we Ron zo veel mogelijk uit de wind, aangezien hij een moeilijke periode doormaakte. Ik was bang dat de ophanden zijnde scheiding opnieuw een depressie tot gevolg zou hebben. Dat wilden we voorkomen. Hij werkte nog altijd op therapeutische basis en was betrokken bij wat kleine klussen.’
‘Zoals?’
‘Inbraakpreventie. Hij gaf voorlichting aan burgers. Niet iets om voor vermoord te worden. Geloof me, mijn collega’s hebben deze zaak grondig onderzocht.’ Over de rand van het kopje keek hij me aan. ‘Ik snap je loyaliteit ten opzichte van Ron, hij is je broer tenslotte. Ik maak het zo vaak mee bij nabestaanden van mensen die zelfmoord hebben gepleegd. Ze vragen zich af wat ze over het hoofd hebben gezien, of ze niet…’