‘Op die leeftijd zijn vrienden ontzettend belangrijk. Die verlink je niet. Helemaal niet in een dorp, waar je elkaar continu tegenkomt.’
‘Dat is geen vrijbrief om te zwijgen,’ hield ik vol.
‘Ik denk dat ze wel genoeg gestraft zijn, vind je ook niet?’
De wind trok aan en het was alsof er iemand met een fluitje in mijn oren blies.
‘En nu?’
Enigszins verbaasd keek Nick me aan. ‘Nu is het voorbij.’
Voor ons landden enkele zeemeeuwen sierlijk op de slikken, waar ze met hun snavels in het zand begonnen te wroeten, op zoek naar voedsel. Mijn opa had me eens verteld dat het waterpeil tijdens een storm zo was gestegen dat de dijk dreigde door te breken. Alle sterke mannen uit de omgeving werden opgeroepen om met zandzakken de kering te verhogen. Het mocht niet baten. De dijk was doorgebroken en had een deel van de achterliggende huizen en boerderijen onder water gezet. ‘We hebben ons best gedaan, maar moesten ons verlies nemen,’ had mijn opa gezegd.
De afgelopen weken had ik niets anders gedaan dan met zandzakken slepen om het verdriet om Ron tegen te gaan. Nu was het voorbij.
Het was opgehouden met regenen. Voordat de bui losbarstte, waren we naar het monument gerend om er te schuilen. Daar, onder het brede plateau, met het gras boven onze hoofden, zoende Nick me, alsof we een stel pubers waren.
‘Wat ga je nu doen?’ vroeg Nick.
‘Ik weet het niet. Terug naar Amsterdam, proberen mijn leven weer op te pakken, denk ik.’
‘Blijf.’
‘Nick…’
‘Ik heb een fout gemaakt door je de eerste keer dat ik je zoende niet thuis te brengen. Sta me toe om dat deze keer wel te doen.’
Er verscheen een domme grijns op mijn gezicht. Hij wist het nog. Nick stak zijn hand naar me uit. Ik legde de mijne erin en voelde hoe zijn vingers mijn huid verwarmden.